/0/17524/coverbig.jpg?v=bcc4049298f7e4f30adfd4db463922b1)
Van Orenburg naar Samarkand by Anonymous
Orenburg biedt niet veel bijzonders; de stad onderscheidt zich van andere russische steden alleen door haar half-tartaarsch voorkomen, waardoor zij u aan Kazan denken doet. Hare torens, hare minarets, eenige moskee?n geven haar iets eigenaardigs. Reeds zoodra ge de straten van Orenburg betreedt, treft u het oostersche karakter der stad, die dan ook trouwens in het Oosten ligt, op de uiterste grenzen van Europa en Azi?.
Wat zonderlinge, scherpgeteekende figuren, wat afwisseling van kostumen! Hier ziet ge een russisch soldaat, behoorlijk naar alle regelen gedrild; daar een Kozak van den Oeral, die tucht noch wet kent. Ginds, een man uit Bokhara, met een langen baard, een statig en ernstig voorkomen, en met een reusachtigen tulband op het hoofd, waarvan het doek, zoo het losgewonden werd, zeker eene lengte van tien of twaalf el zou hebben.
Op ongeveer vier wersten afstand van Orenburg staat een groot gebouw, dat wel een bezoek waard is. Dit is de zoogenaamde Beurs: de algemeene verzamelplaats der nomaden van geheel den omtrek, die hier van alle kanten samenkomen, somwijlen vanzeer ver, te paard of op kameelen, meestal alleen, maar soms ook met hunne gezinnen. Zij brengen koeien, ossen, schapen, allerlei soorten van vee mede; zij hebben ook vilt, wol en huiden bij zich, om die te verkoopen of te ruilen tegen houten huisraad, brood, vaatwerk en meer dergelijke artikelen van dagelijksch gebruik.
Omstreeks den middag heerscht de grootste drukte op deze Beurs; het gedrang en gejoel doet u hooren en zien vergaan; koopers en verkoopers schreeuwen en roepen om het hardst, ook al staan zij vlak naast elkander. Alles loopt en dringt en duwt en woelt en krioelt door elkander; men biedt en looft, men kijft en klapt in de handen: dit alles veroorzaakt een rumoer, waarvan een vreemdeling zich bezwaarlijk een denkbeeld vormen kan. Deze Beurs of bazar is een zeer groot vierkant gebouw, met eene ruime binnenplaats in het midden; langs de vier zijden bevinden zich de winkels, die op de binnenplaats uitkomen, en daartegenover andere; winkels, welke een tweede gebouw, midden op de plaats verrijzende, innemen. Op diezelfde binnenplaats nabij de poort, die van den weg naar Orenburg toegang tot den bazar geeft, staat eene kleine moskee, en daarbij eene russische kapel.
De kooplieden die dezen bazar bezoeken, behooren tot verschillende nationaliteiten. In de eerste plaats ontmoet men onder hen Russen, Bokharen en Kokhandsjis, dat wil zeggen, inwoners van het khanaat van Kokhand. Voorts Tartaren, Bashkiren, Kirghisen, enz. Al deze kooplui zitten met gekruiste beenen op den grond, naast hunne koopwaren, die op een hoop liggen. Deze waren zijn van verschillenden aard: vooreerst allerlei soorten van kleedingstukken, wollen en andere stoffen, en vooral tsjapans of kamerjaponnen van allerlei grootte, kleur en prijs. Dit kleedingstuk heeft langs de grenzen ontzaglijken opgang gemaakt; iedere russische werkman of kleinhandelaar draagt het geregeld; de inboorlingen, zegt men, leggen hun tsjapan nooit af. Nevens dit artikel, dat in bijna ongeloofelijke hoeveelheid aan de Beurs verhandeld wordt, vindt ge in de winkels eene menigte voorwerpen van vilt; voorts snuisterijen, sieraden van glas of metaal, om de begeerlijkheid der vrouwen op te wekken, en meer andere artikelen.
Kirghisische vrouwen, met hooge witte tulbanden op het hoofd, voor hare kleine wagentjes gezeten, verkoopen koumis aan hare klanten. Daar ik dien drank nog niet kende, wilde ik hem proeven. Hij was veel minder sterk dan ik gedacht had, maar daarentegen zeer zuur. Echter moet ik er bijvoegen dat de koumis, waarin deze dames handelden, misschien voor de helft met schapenmelk was aangelengd. Dat is dan ook de echte drank niet, waarvoor steeds paarden- of kameelenmelk wordt gebruikt.
Nabij den ingang van den bazar ziet men ter wederzijde eene lange dubbele reeks van kleine winkels, waarin handelaars in tabak, in messen, knoopen en allerlei huiselijke gereedschappen, hunne waren hebben uitgestald. Hier zijn gekleurde palen voor tenten te koop; ginds grafzerken, met schreeuwende kleuren beschilderd; nog verder verdringt zich eene kudde runderen of schapen, en om de dieren krioelen koopers, verkoopers en toeschouwers bont dooreen. Daar, verder op, ziet ge ontzaglijke hoopen wol:-de koopman is bezig, de natte wol uit te zoeken en van de droge af te zonderen; dan, nogmaals schapen, koeien, paarden; dan weer Russen en Kirghisen, die graan en meel afwegen: de Rus biedt zijne waar te koop aan, de Kirghise voorziet zich van den noodigen voorraad, om dien straks op zijne kameelen te laden, en met zijne korenzakken naar zijne vilten tent of kibitka terugtekeeren, misschien meer dan honderd mijlen ver in de steppen.
Tijdens mijn verblijf te Orenburg kwam ik in aanraking met een gewichtig personage: een gezant van den emir van Bokhara, die namens zijn meester over den vrede kwam onderhandelen. Zijn gevolg was zeer gering: gelukkig trouwens, want zijne hoogheid de emir had hem geen penning voor de reis gegeven. Hij zou dan ook van honger zijn omgekomen, indien het russische gouvernement hem geene tegemoetkoming van acht roebels per dag, dat is ongeveer zestien gulden, had toegelegd. Zijne excellentie leefde nu zeer zuinigjes, en verteerde voor zich en zijn gevolg niet meer dan twee roebels per dag: hetgeen hem eene zuivere winst opleverde van zes roebels in een etmaal. Ik moet echter daarbij voegen, dat het gezantschap voor rekening van de russische regeering gehuisvest was, en dat de heeren diplomaten zeer sober leefden van plove (pilau) en thee. Na een verblijf van twee-en-een-halve maand te Orenburg, kon de gezant van den emir over eene tamelijk welgevulde beurs beschikken, en begon hij zichzelf geschenken te geven: tshapans, een horloge, een speeldoos en andere zeldzame gewrochten der westersche beschaving.
Voor mijn vertrek schafte ik mij een tarantasse aan, een soort van zeer eigenaardige calèche: het rijtuig heeft de gedaante van een korf of wieg, en is ook evenzoo luchtig gevlochten. De Orenburgers gebruiken de tarantasse voor toertjes door de stad en den omtrek; maar waarschijnlijk was ik wel de eerste, die met dit brooze rijtuig een tocht ging ondernemen van twee duizend wersten over meestal onbegaanbare wegen. Nadat ik mijn mand had volgepakt met alle voorwerpen, die een kunstminnend toerist onmisbaar zijn-papier, portefeuilles, draagstoel, parasol, instrumenten-bemerkte ik dat er voor mij zelf nog maar een zeer klein plaatsje in de tarantasse overschoot. Toch, hoe bekrompen en ongemakkelijk ook gezeten, verliet ik Orenburg in mijn licht rijtuigje, en sloeg den weg in naar Centraal-Azi?.
De tocht van Orenburg naar Tasjkend is eene ware marteling! Toch is de weg goed (nu en dan zandig) en tamelijk gelijk. Maar er komt geen einde aan de haspelarijen, plagerijen en moeilijkheden van allerlei aard, die u telkens uw geduld doen verliezen. Bij iedere halt is het eene nieuwe ruzie met den chef van het station; onderweg ligt ge voortdurend overhoop met de iamtshiks of postillons; aan paarden, wagen en tuig is steeds iets defect, dat gedurig herstelling vordert. In één woord, de geheele dienst is ellendig.
Van Orenburg tot Orsk is de weg goed; ook zijn hier de stations goed ingericht. De dorpen en vlekken, die ge op uw weg ontmoet, worden half door Kozakken, half door Tartaren bewoond: goede, brave lieden, met wie de reiziger gaarne te doen heeft, en die hem bereidwillig dienst bewijzen. Van de Kirghisen kan ik dit niet getuigen.
Orsk is niet eene dier steden, die reeds op het eerste gezicht een aangenamen indruk maken. Men ziet er niets dan lage, half ingestorte huizen. Zij ligt aan de samenvloeiing van de rivieren de Oeral en de Or, de eerste van het noorden, de andere van het zuiden komende. Evenals aan de andere stations, bestaat er wel eenige kans dat gij een samovar, theeketel of bouilloir, en meer of minder drinkbaar water krijgen kunt,-en dan nog! Maar wat ge in de eerste plaats noodig hebt: paarden,-daar ontbreekt het aan.
Gij komt aan het station: er is niemand. Gij roept: er verschijnt niemand. Gij roept nog eens en luider: geen antwoord. Wat te doen? Wachten. Zoo wacht ge dan. Eindelijk verschijnt, ge weet niet vanwaar, een Kirghise. Natuurlijk vraagt hij u, wat gij verlangt?
"Wat ik verlang? Paarden, natuurlijk!
"Paarden? Er zijn hier geen paarden."
Dat is het onvermijdelijke antwoord. Echter laat ge u niet zoo afschepen.
"Maar wanneer kan ik ze dan krijgen?
"Morgen."
"Morgen! Dat ziet er mooi uit!"
Toch is dat gebrek aan paarden dikwijls maar voorgewend. Weet ge het zoo aan te leggen, dat men u voor een officier of althans voor een ambtenaar aanziet, dan is het best, tegen ieder uit te varen en geen dreigementen te sparen. Herkent ieder in u den eenvoudigen burgerman, dan schiet er niet anders over, dan in den zak te tasten. De ontbrekende paarden komen dan ook weldra voor den dag. Meen echter niet, dat ge nu uwe reis kunt vervolgen. Niet zoo haastig! Er ontbreekt of hapert altijd iets, hetzij aan de teugels, hetzij aan het tuig, hetzij aan den wagen, of wat dan ook. Toch is de uitrusting hoogst eenvoudig. Het middelste paard heeft niets meer dan een halsband, een zadel en een buikriem; de beide andere paarden stellen het met een eenvoudigen vilten halsband en een paar riemen.
Is eindelijk alles klaar, dan komt het oogenblik van vertrekken. Geene kleinigheid! De paarden der steppen zijn niet gewend aan het gareel; als zij voorgespannen worden, steken zij onrustig de ooren op, snuiven en trappelen en geven alle teekenen van ongeduld. Maar aan alles komt een einde; de zweep zal nu het sein geven. "Ga zitten!" roept de iamtshik u toe. Gij gaat zitten, met vreezen en beven. De wilde paarden der steppen steigeren en schudden den kop; zij springen ter zijde; zij breken de touwen en slaan den boom tot splinters! Dan begint alles weder van voren af aan. Ten langen laatste zijt ge toch op weg; nu gaat het voort, in vliegenden ren; maar telkens moet ge halt houden, zonder dat ge met mogelijkheid bevroeden kunt waarom: dit is het geheim van den koetsier, die geheel zijne eigene luimen volgt. Al de iamtshiks, Russen zoowel als Kirghisen, schijnen er bovendien vermaak in te vinden, hun zweep te laten vallen; ge moet zoo telkenmale stilstaan, om die op te rapen. En dan-nu eens breken de touwen, dan gaan de riemen los. Wee u, zoo ge de taal der Kirghisen niet verstaat. Uw postillon, een halve wilde, heeft geheel en al vergeten, dat hij op een rijtuig zit; hij denkt dat hij te paard rijdt: hij ranselt zijne dieren op de onbarmhartigste wijze; hij zit geen oogenblik stil; hij schopt met geweld tegen den wagen; hij schreeuwt en gilt, en stelt zich aan als een bezetene.
Te Orsk begint de steppe, maar zij heeft nog niet dat doodsche voorkomen, dat haar verderop eigen is. De grond is nog met hoog gras begroeid; nu en dan ziet ge op kleine heuvels eenige winterdorpen der Kirghisen, want deze nomaden hebben bereids hunne zomerkampementen verlaten. Die halve wilden zijn niet allen herders; velen onder hen houden zich in deze streek met graanbouw bezig; het brood is hier dan ook buitengewoon goedkoop. De Kirghisen, die dit gedeelte der steppe bewonen, staan onder de bevelen van een hoofdman, die te Orsk woont, en op zijne beurt ondergeschikt is aan een districtshoofd, te Orenburg gevestigd.
Wij zijn in het midden van September: overdag is het warm, maar des nachts en in den morgenstond vriest het, en ondanks mijn pels van schapenvacht zit ik dan te rillen van koude. Op den middag daarentegen druppelt mij het zweet langs het gelaat. Zoo is het klimaat der steppen, buitensporig zoowel in warmte als in koude.
Voort gaat de tocht; ik heb nauwelijks den tijd, eenige aandacht te wijden aan de Kirghisen van deze woestijn, die deel uitmaken van de Kleine-Horde, en weinig verschillen van hunne broeders der Groote-Horde en der Middelste-Horde, van wie ik later spreken zal. Somwijlen ontmoeten wij troepen kameelen, dikwijls bij honderden te gelijk. Op het geklingel van de bellen onzer paarden, wenden zij hunne koppen naar ons om, en volgen ons langen tijd als met aandachtigen ernst met hunne nieuwsgierige blikken. Men weet hoe schuw deze voortreffelijke dieren zijn. Het gebeurt wel eens, dat wij hen te dicht naderen: dan vluchten zij in galop, naar alle kanten, met den staart in de lucht, als verschrikte koeien. Niets is grappiger, dan zulk een tooneel. Met zijne korter voor- dan achterpooten, maakt de kameel, als hij draaft of galoppeert, een allerzotst figuur. In de vlakten van Orenburg ziet men meer tweebultige kameelen dan dromedarissen; de reden hiervan moet gezocht worden in de meerdere kostbaarheid der dromedarissen. Deze laatsten zijn duurder dan de kameelen, maar kunnen ook eenige dagen achtereen voedsel en drank ontberen, terwijl de kameel na verloop van twee à drie dagen uitgeput is; bovendien is deze ook niet zoogoed tegen de kou bestand; men vindt hem dan ook eerst verder zuidwaarts, naar de zijde van Bokhara. In de karavanen, die wij ontmoetten, wees men mij eenige dromedarissen, grooter en sterker dan de anderen: zij behooren tot het ras, dat in Khiwa gevonden wordt.
De kameel is zeer gevoelig voor muziek: fluiten en zingen boeit dadelijk zijne aandacht; zelfs als hij graast houdt hij, zoodra een of andere toon hem treft, dadelijk op, steekt zijn kop in de hoogte, en kijkt aandachtig naar de zijde vanwaar het geluid komt. De ruwheid van de bewoners der steppe blijkt wel het meest in de wijze, waarop zij deze zoo nuttige, ja voor hen onmisbare dieren behandelen. Voorzeker worden, ook in andere landen, de kameelen niet vertroeteld, maar zij worden toch niet zoo onbarmhartig behandeld als hier. Zoodra de kameel zijn tweede jaar is ingetreden, doorboren de Kirghisen hem den neus en steken een stokje in de opening, waaraan het touw wordt vastgemaakt, dat als toom dient. Dit touw wordt dan doorgaans gehecht aan den zadel van den ruiter, die aan de spits der karavaan rijdt; het arme dier kan dus geen misstap doen, of ook zijn tred een weinig vertragen, zonder dat zijn neus wordt opengereten, en het bloed hem langs den bek vloeit. Somwijlen gebeurt het, dat door het voortdurend trekken en rukken, het koord breekt, of de neusvleugels worden afgescheurd. In elke karavaan zag ik verscheidene kameelen, die hevig uit den neus bloedden; bij sommigen was een gedeelte van de bovenlip afgescheurd of hing er bloedend bij.-Een goede kameel met twee bulten is tusschen de zestig en honderd gulden waard; een goed paard kost zestig gulden; een minder goed, dertig tot veertig gulden. Men moet zeker niet uit het oog verliezen, dat de paarden der steppen bijna geheel wild zijn; vandaar de moeilijkheid om zich van paarden voor rijtuigen te voorzien, ondanks den lagen prijs en de voortreffelijke eigenschappen der paarden zelf. Zij zijn van kirghisisch ras, klein en niet mooi, maar sterk en taai; zij blijven het gansche jaar in de wei; des winters verwijderen zij de sneeuw met hunne hoeven, om het bevroren gras der steppen te kunnen bereiken.
De groote moskee te Turkestan.
Tusschen Orsk en Tasjkend liggen verscheidene russische forten, die niet alleen de veiligheid op den weg moeten verzekeren, maar ook de orde in het omliggende land handhaven. Het eerste fort, dat ge op uw tocht ontmoet, is dat van Karaboutagh, schilderachtig aan den oever eener beek gelegen; het klimaat is ondragelijk. Verderop ligt het fort Oeral. Deze beide vestingen zijn tusschen 1840 en 1850 gebouwd, en worden door Kozakken-famili?n bewoond. Het oprichten van deze en nog vele andere forten was een zeer verstandige maatregel, waardoor een einde werd gemaakt aan de telkens herhaalde strooptochten der roofbenden uit Khiwa, die ieder jaar tusschen de twee- en driehonderd Russen als krijgsgevangenen wegvoerden. Van het fort Oeral tot aan de rivier de Sir-Darja, vindt men slechts open dorpen; de rivier opvarende komt men achtereenvolgens voorbij het fort Kazali, in offici?elen stijl fort Nommer I; dan voorbij fort Nommer II; het fort Perowski; het fort Dsjoelek; eindelijk langs de versterkte steden Turkestan, Tsjemkend en Tasjkend.
De groote moskee te Turkestan (van de andere zijde gezien).
Als gij het fort Oeral verlaten hebt, begint de eigenlijke steppe, de naakte vlakte zonder een spoor van plantengroei. Tevens houden de stations op, om vervangen te worden door tenten. Voorbij Djalangatshe moet de reiziger zijn intrek nemen in eene kibitka, zoogoed mogelijk door een veld van biezen tegen den wind gedekt. Gelukkig heeft men tegenwoordig althans niets meer te maken met de Khirgisen. Kozakken, tot de bezetting der forten behoorende, zijn belast met de zorg om de reizigers bij hunne aankomst aan de stations te ontvangen, en alles in gereedheid te maken voor hun vertrek. Sommigen van deze Kozakken verstaan en spreken de taal des lands, en dienen als tolken tusschen Orenburg en Tashkend.
Dicht bij het station van Térekti, op korten afstand van de heirbaan, ontmoetten wij voor het eerst eene kirghisische mazarka, dat wil zeggen, een graf. Eerst sedert drie jaren was dit monument opgericht, en wel door Koun-Spa?, een rijken Kirghise. Het grafteeken bestaat uit een plompen zwaren koepel, rustende op een vierkanten onderbouw, van omstreeks vier el hoogte. Het geheele gebouw is uit leem opgetrokken, zonder dat daarbij een enkele steen is gebruikt. Eene smalle en lage deur geeft toegang tot het inwendige, dat drie graven bevat, overvloedig met ornamenten versierd; ruwe en onbeholpen schilderijen bedekken den wand: afbeeldingen van wapenen, paarden, karavanen, kameelen, meer of minder duidelijk geteekend. Langs den geheelen weg zagen wij eene menigte van zulke graven.
Bedelende derwisjen.
Intusschen gaan wij altijd voort naar het zuiden; de steppe wordt gaandeweg minder naakt en doodsch. Wij ontdekken eerst eenige struiken, dan eene bochtige oeverlijn, eindelijk een breeden band van donkerblauw water: wij hadden den oever van het meer Aral bereikt, op vijf-en-tachtig kilometer afstand van het fort Kazali. De heirbaan volgt slechts even den zoom van dit groote meer. Op den oever zaten en stonden groote vogels, zwart op den rug, wit aan den buik; meeuwen vlogen of zwommen op het water; gansche scharen van eenden spartelden en kwaakten in de kleine baaien en inhammen langs de kust: een levendig en toch eentonig somber landschap.
Het station Akdjoulpace ligt vlak aan het meer Aral, op een droog en zoutachtig terrein, dat vroeger door de wateren dezer binnenzee werd overdekt, die steeds in omvang afneemt, en ongetwijfeld spoedig geheel zou zijn uitgedroogd, indien niet twee zoo aanzienlijke rivieren als de Sir-Darja en de Amoe voortdurend hare schatting aan het groote meer brachten.
A complete study of escapements in watchmaking, as well as a short account of the history and development of the escapement in horology. With helpful diagrams and a wealth of fascinating information, this volume is highly recommended for those with an interest in clockmaking and horology in general. Contents include: "The Detaches Lever Escapement," "The Cylinder Escapement," "The Chronometer Escapement," "History of Escapements," and "Putting in a New Cylinder." Many vintage books such as this are increasingly scarce and expensive. We are republishing this volume now in an affordable, modern edition complete with a specially commissioned new introduction. First published in 1904.
Aristotle's Masterpiece, also known as The Works of Aristotle, the Famous Philosopher, is a sex manual and a midwifery book that was popular in England from the early modern period through to the 19th century. It was first published in 1684 and written by an unknown author who falsely claimed to be Aristotle. As a consequence the author is now described as a Pseudo-Aristotle, the collective name for unidentified authors who masqueraded as Aristotle. It is claimed that the book was banned in Britain until the 1960s, although there was no provision in the UK for "banning" books as such. However reputable publishers and booksellers might have been cautious about vending Aristotle's Masterpiece, at least in the wake of the 1857 Obscene Publications Act. After Nicholas Culpeper's Directory for Midwives had been published in 1651, other writers and booksellers sought to emulate its great success. Aristotle's Masterpiece was among the two dozen works in the genre which were published in the following decades. This was in sharp contrast to the three titles which had been published on the subject in the previous century. Through the seventeenth and eighteenth century, the work was published in three different versions in 9, 20 and 78 editions respectively. It was probably the most widely reprinted book on a medical subject in the eighteenth and early nineteenth century. The first version borrowed most of its content from two earlier works, the Secret Miracles of Nature by Levinus Lemnius and the anonymous Complete Midwives Practice Enlarged. The latter had been a successful work by itself, coming second only to Culpeper's Directory for Midwives in number of seventeenth century editions.[1] A second version was released by publisher Benjamin Harris in 1697. The first half contained most of the first version and the second half was borrowed from John Sadler's A Sick Women's Private Looking-Glas, which was published in 1636. The third version was published around 1710 was more different from the previous versions, but again copied material from other works on the subject. These included the Directory for Midwives, John Pechey's 1698 version of the Compleate Midwive's Practice Enlarged and other popular books on sex and reproduction available at the time.[The third version was still printed and sold to a general audience in the early twentieth century. It remained unchanged from the eighteenth century editions because scientifically superior information on sexuality had not yet become available. Because the book was still based on the ancient theory of humorism it provided some misinformation, in particular on the home remedies it prescribed. Nevertheless, it was in fact more accurate and less harmful than some popular works on sexuality dating from the late nineteenth century. The title of the work was possibly chosen because Aristotle was seen as a sex expert in early modern England. Another popular pseudo-Aristotelian text which covered sex and reproduction, Aristotle's Problems (1595), had been responsible for this reputation. The real Aristotle had also written works about the reproduction of animals (such as History of Animals and Generation of Animals) and was considered an authority on scientific matters in general. The third version is divided in two parts. The first part covers anatomy, sexual intercourse and marriage. The second part was intended for married women and explains pregnancy and midwifery. The first part starts with a description of the male and female sex organs in the first chapter. The second chapter advocates sexual intercourse in monogamous relationships and warns against polygamy and adultery because it is forbidden by Christian doctrine. It finishes with an explanation of when the reproductive age begins and ends. The third chapter explores virginity. It correctly states that a torn hymen does not mean a woman is not a virgin
Elodie took a deep breath and knocked, the sound echoing in the quiet corridor. A moment of silence passed, broken only by the pounding of her heart. Finally, the door snicked open, revealing a surprised Dashiell. 'Can't you see the Do Not Disturb sign? We don't want-' His initial frown quickly morphed into confusion at the sight of his wife. 'What are you doing here?' he demanded. 'Your girlfriend invited me,' Elodie replied, her voice laced with icy calm. She tried to peer past him, but his broad frame blocked the view. A saccharine voice chimed in from within the room. 'Elodie? Oh dear, we didn't mean for you to find out this way. It's just that-' Elodie cut her short. 'Oh please, Selene. Spare me the fake apologies. You wouldn't have sent me all those texts if you didn't want me to know.' Dashiell shifted uncomfortably, his face a mask of annoyance. 'What texts?' Elodie stepped past him, taking in the luxurious suite with a sardonic smile. The king-sized bed, the scattered rose petals, the lingering scent of sex – it all painted a vivid picture of their betrayal. She looked up at Dashiell, her gaze unwavering. 'I want a divorce.' ****** Dashiell lived a life of luxury, surrounded by the best things money could buy. But when a car accident left him vulnerable, he met Elodie, a seemingly ordinary woman who nursed him back to health. Mistaking her for just another employee, Dashiell entered into a loveless marriage with her solely for convenience. However, fate had a different script in store. Elodie, the 'ordinary nurse,' held a secret more precious than any diamond: she was the sole heiress to Northstar, a vast and powerful enterprise. Unaware of her true identity, Dashiell cast her aside when his ex-girlfriend returned, leaving Elodie humiliated. But Elodie was not one to be easily broken. She shed the facade of the meek nurse, reclaiming her rightful inheritance and stepping into the role of Northstar's CEO. Now, the woman Dashiell discarded was the one holding the reins of power. As Elodie thrives in her new role, Dashiell is consumed by regret. He finally sees Elodie for the extraordinary woman she truly is, realising the depth of his mistake. But will his remorse be enough to win back the heart he so carelessly discarded?
Blurb: Nina Morrison's life is a relentless struggle, torn between caring for her bedridden father and enduring her stepfamily's cruelty. But her world is shattered when a near-fatal encounter with Lucien Gray-the ruthless, untouchable head of a global consortium-pulls her into a nightmare of possession. Lucien is captivated by Nina's fiery defiance, determined to possess her at any cost. But Nina's will to rebuild herself is stronger than his obsession. As their paths collide, desire and revenge intertwine, forcing them to confront the darkness within themselves. Can Nina reclaim her life? Will Lucien's obsession destroy them both, or will they truly fall in love and live happily ever after?
It's true what they say about marriage: one partner's always happier than the other. ~~~ Julie's world is shattered when her husband, Ryan, reveals that he wants an open marriage. His reason: he needs a child as they've been unable to have one. Julie reluctantly agrees to save her marriage. The next day, Ryan returns home with his secretary, confirming Julie's long-held suspicion that their affair was taking place behind her back. Julie, heartbroken and enraged, seeks solace in a bar, where she meets a fascinating stranger named Luke, who changes the game. Julie confides in Luke over drinks, and he proposes a risky plan: he will act as her "boyfriend" to turn the tables on Ryan. Julie agrees, setting off a chain of events that will challenge everything she thought she knew about love, loyalty, and herself.
On the day of their wedding anniversary, Joshua's mistress drugged Alicia, and she ended up in a stranger's bed. In one night, Alicia lost her innocence, while Joshua's mistress carried his child in her womb. Heartbroken and humiliated, Alicia demanded a divorce, but Joshua saw it as yet another tantrum. When they finally parted ways, she went on to become a renowned artist, sought out and admired by everyone. Consumed by regret, Joshua darkened her doorstep in hopes of reconciliation, only to find her in the arms of a powerful tycoon. "Say hello to your sister-in-law."
After hiding her true identity throughout her three-year marriage to Colton, Allison had committed wholeheartedly, only to find herself neglected and pushed toward divorce. Disheartened, she set out to rediscover her true self-a talented perfumer, the mastermind of a famous intelligence agency, and the heir to a secret hacker network. Realizing his mistakes, Colton expressed his regret. "I know I messed up. Please, give me another chance." Yet, Kellan, a once-disabled tycoon, stood up from his wheelchair, took Allison's hand, and scoffed dismissively, "You think she'll take you back? Dream on."
Corinne devoted three years of her life to her boyfriend, only for it to all go to waste. He saw her as nothing more than a country bumpkin and left her at the altar to be with his true love. After getting jilted, Corinne reclaimed her identity as the granddaughter of the town’s richest man, inherited a billion-dollar fortune, and ultimately rose to the top. But her success attracted the envy of others, and people constantly tried to bring her down. As she dealt with these troublemakers one by one, Mr. Hopkins, notorious for his ruthlessness, stood by and cheered her on. “Way to go, honey!”