el gevallen was. Links en rechts duisterden een paar straatjes en sloppen, waar nu wat volk uit kwam, dat zich met donkere silhouet verzamelde op het pleintje. Voór de herb
rokkelde muur over ons, die fakkels, in den grond geplant; die kunstenmakers en die beer, die aan kwamen, tusschen dat groezelige v
iep ik mi
nd op,
op treê of bok van den wagen om de kunstenmakers
man deden als
es tegen den plataan en Crito en Chremes, mijn beide collega's in wol en kaas, die behekst waren geweest en
m Apollo, wiens heilige stad zoo was vervallen, wiens Orakel niet meer werd geraadpleegd.... Toen voelde ik dat vreemde gevoel, terwijl mijne oogen toch Fotis, op wie ik verliefd was, bewonderden, als z
n? vroeg ik Crito en Chremes; terwijl ginds de
van Hermes-Mercurius, den god van ons, handelsreizigers!-op twee caducee?n, op twee paar om elkaar gekronkelde slangen: zoó liepen zij, zich telkens geheel om buigend, op de handen: als de een op de handen l
met Chremes reisde, hij in wol, ik in kaas, en dat wij r
moet weten, Charmides, dat wij kwamen op ee
n wulpsch schuifelend beweeg tusschen de twee groepen der vier om elkaar gekronkelde jongens; een beer zat, gem
o voort, zonder zich veel te storen aan m
en wij v
an Hekate, de in Thessal
vier- of driesprong der wegen staat
r Charmi
iepen zij beiden, links e
rie hoofden af van den romp.... En omv
ides, voor Thessali?! ri
ld aan! riepen door el
iep Crito; die lang wa
es; die kort was en
lac
omd, dat hij in een zwijn werd veranderd. Zie liever eens naar die drie bevallige danseresjes. Bij mijn god
ij, lachte sch
nsmeiden va
er zich glimlachende voor-over op, de armen sierlijk gekruist. De fakkelvl
p ik. O wat is zij mooi
het meisje, dat op het tap
met de teenen van den anderen voet richtte zij een pijl op de koorde. Zij boog het hoofd gracelijk, een weinig, om te zien. Zij glimlachte steeds. De man, die het z
, zoon van Lyzias van Epidaurus, en die reisde in purp
?re van Hypata, maar zij is een dienares van Hekate en zij zweeft 's nachts rond door de lucht, met de schimmen van Medea en Circe, die twee tooverprinsessen, dochters van de Zon, en zij bezweert met
iefd nu op het lieve boogschutstertje, zoó verliefd, dat ik niet dacht aan goddeli
schen de menigte, z
t! Zij blaffen, omdat de maan rijst! Crito en Chremes, voert mij naar binnen!
e op, steunden hem, voerden hem b
et je?
er! zeide
geschoten in den appel,
dan,
mijn
ben maar een kind van d
mij niet, Demea, bezoeken, deez' nacht, in mijn wagen,
ns moet ik
peelden, als in het theater, een klein mimus-spel van drie personen. Toen bevrijdden zij den beer van den muilkorf en er was ontroering van schrik tusschen de menigte
werd open gestooten en
armides, vo
n ik het meeste verliefd was: zij waren alle drie allerliefst; donker van tint en haren, j
zij alle drie en voegde
rme kunstenm
de hek
heksen geé
e zieke; hoed u! De Egyptische k
tolden lachend
ie heksen?
nk te bereiden, maar meer h
herberg werd gesloten. Ik bevond mij alleen op het plein. De verbrokkelde muur, waar de beer niet meer danste, teekende zich af tegen den afschijn der rijzende maan
. Davus en de voerman
de voerman wil nie
bang?
veel gehoord, van Thessali?, alleen reeds dezen
Je bent mijn slaaf. Geeselen zal ik je lat
eide de voerman. Maar ik men d
mijn sch
t slapen, allebei. Morgen br
ij op kussens ter ruste. Maar sliep niet. Mijn slapen bonsden. Ik zag den driesprong der wege
n den flauwen maneschij
rom kom ik u waarschuwen, dat, zoo gij naar Thessali? g
otis. Kom in den wagen e
de platane-bladeren en Davus en de voerman snurkten..
E PY