dat men ziet van op de Watermolenbrug te Gen
kke werkzaamheid; het logge gebouw davert op zijne grondvesten onder de
tuigen en de lantaarnen of draaiende potten, die altezamen de boomwol in vlokkig sneeuw veranderen, ze mengen, ze verdeelen en ze bereiden, om door de spintuigen tot
eene oneindigheid van rollende assen, van wentelende wielen, van knarsende rade
d gebruis, tot een zenuwtergend geraas, zoo aanhoudend en zoo vol, dat het de denkingskracht van den toevall
stem vervullen, dwaalt de mensch als een sprakeloos en spookachtig w
hten de gebrokene draden aaneen, zij brengen katoen of bobijnen aan, en geven onophoudend voe
en hunnen kiel, hun kleed of slechts hunne mouw aangrijpe ... en het onverbiddelijk ijzer zal hunne leden afrukken of hun lichaam vermalen, en het niet loslaten, vóórdat het, ginder verre, als een onkennelijk
aan de mekanieken hunnen adem en hun leven ... en op het ontzaglijk gerucht
ck dus, op het sein der klok, hunnen arbeid staakten en te gelijk op het binnenplein zakten, om d
dat de vrouwen, de kinderen en de mannen neiging hadden om afzonderlijke groepen te v
me wichtjes, gansche dagen aan vreemde handen toevertrouwd, levend van hunne geboorte af in derving en in nood! Slachtoffers van een maatschappelij
zij schenen vroolijk, omdat de lange week was
ijne luidruchtigheid. Kluchtige woorden en grove zinspelingen rolden hem uit den
de groep der spinners naderde. Hij ging naar hem toe, deed hem teeken, dat hij hem
dezen avond, niet waar? Wat zul
weet van niets,"
dat rosse Leo van avo
k ju
twintig jaa
g? Onmogelijk: de man i
gericht. Dit was in 1800, en Leo was alsdan zestien jaar. Hij weet het nog zoo juist op zijn duimken, als hadde hij eenen almanak in
t zeggen: de rosse Leo schi
eest, dan zou hij al lang op het kerkhof liggen. Eene goede pint bier, eene schel hesp en van tijd tot
ag. Er zullen daarenboven vier vette konijnen te verdubbelen zijn: een bu
ch eene wijl, schudde
eene goes
. Zult gij vijfentwintig cents weigeren om h
o bijna niet, en, ik zeg het rechtuit, dit drinken halve nachten la
esproken, deden Jan in eenen spotlach uitbarsten: h
sedert gij getrouwd zijt, geraakt gij allengskens meer en meer achter den bezem; gij durft u niet meer verroeren, gij wordt een suffer, een gierigaard, een kwezelaar. Foei, gij vergeet, dat gij een man zijt, en gij ligt als e
de Damhout. "Ik weet, dat gij het niet kwaad mee
dat gij weigert uit o
n het eens was uit achting voor haar e
dan gij kunt winnen. Zij zullen schoon weer spelen en luierikken, terwijl gij, och arme, na eene gansche week te hebben geslaafd, nog geene pint bier met de vrienden zult mogen drinken. Geef hun
Adriaan Damhout. Hij scheen treurig en bleef eene wijl
macht, die den mensch tot alles bekwaam maakt; en vermits
ze ouders hebben gewerkt van kindsbeen af, wij hebben evenzoo gewerkt, en onze kinderen kunnen ook maar werken, dan valt er niets op te zeggen. Meent gij, dat ik mijn klein vee zal vetten met mijn zweet, totdat ze aan de luiheid gewend zijn? Hola een beetje! Er is er reeds één op de fabriek en de anderen zullen volgen. Zoo komt er van alle kante
k, haalde er een stuk van vijfentwinti
ier de Knul?" juichte Wildenslag. "Het zal er gaan, het zal er een
ar ik ben er niet zeker va
ten opdrinken? Dan zou ik zeker zeggen, dat gij met uwe vrouw van kle
nummers, en de beide vrienden begrepen daardoor, dat
e keeren. Toen echter Adriaan Damhout aan het venstertje kwam, zeide men hem, dat hij met een
em nog de hand en z
jn deel van het leven hebben. Offert gij u op voor vrouw en kinderen, zij zullen zonder medelijden u afhalen en uitzuigen,
straat in, gevolgd door zijnen draadjesmaker, welken hij on