De Pleegzoon by J. van Lennep
De Pleegzoon by J. van Lennep
't Was een plezier Van Lennep persoonlijk te ontmoeten.
Toen hij in Augustus 1865 ter vergaderzaal van het achtste Taal- en Letterkundig Congres te Rotterdam verscheen, geheel in een grijs zomercostuum, het fraaie zilveren hair om de slapen golvend, kwam ieder hem blij groetend te gemoet. Aan de tafel van het bestuur plaats nemend, de guitige, donkere oogen naar het publiek, vooral naar de dames richtend, zat hij met een bijna onmerkbaren glimlach te luisteren. De vrij drooge beraadslaging over de spelling der bastaardwoorden werd plotseling door hem met een handvol aardigheden afgebroken. Wie herinnert zich niet, hoe daar door hem geijverd werd, om de ph door de f te vervangen-hoe hij vertelde, dat hij als jonkman een zangspel "Saffo" geschreven had, maar, dat de regisseur zijne spelling in Sapho gewijzigd had, zoodat de acteurs: "O, Sap, ho, wees gegroet!" zongen; hoe hij er bijvoegde, dat eene Amsterdamsche dienstmaagd, uitgezonden door hare mevrouw, om te zien of er een vroolijk stuk op het Leidsche Plein zou gespeeld worden, terugkwam met het bericht: "Ze spelen de Mophondjes," terwijl in werkelijkheid "Demophontes," het classiek treurspel van Metastasio, vertaald door Westerwijk, werd vertoond; hoe hij besloot met de mededeeling eener jonge dame, die hem in zijne waardigheid van vrijmetselaar vroeg, wat de orde toch bedoelde met de woorden prop hanen, waarop hij antwoordde, dat daarmeê waarschijnlijk de mannetjes van prop hennen gemeend werden.
Een zonneschijn van vroolijkheid schitterde plotseling over de vergadering, die vóór Van Lennep's komst in deftige dommeling zachtkens afdreef op den stroom der verveling.
In het huis op de Keizersgracht, in zijne ruime studeerkamer, aan zijne schrijftafel, maakte hij geen minderen indruk. Gekleed met zijn grijzen kamerjapon-als op het groote gesteendrukte portret naar de voortreffelijke schilderij van Schwarze-de snuifdoos in de linkerhand, de rechter op een arm van zijn leunstoel, zat hij daar met zijn prettig gezicht en fonkelende oogen naar de woorden van zijn bezoeker te luisteren, de gelegenheid afwachtend, om met een fijnen zet of een luimig verhaal zelf het woord te nemen. Onder vier oogen kwam daarenboven de natuurlijke goedheid van zijn hart uit, daar hij geene moeite te zwaar vond, om aan eenig verzoek zijner vrienden te voldoen. Zijne wetenschap, zijne bibliotheek, zijn invloed stonden hun ten dienste, zoo vaak zij zijne hulp inriepen.
Te Gent zag men hem, ter gelegenheid van het negende Letterkundig Congres, in het voorportaal van den schoonen schouwburg, op een Augustusavond van 1867 in zijn licht reiscostuum-hij was uit Zwitserland overgekomen-terwijl hij met hartelijkheid de hand drukte van E. Douwes Dekker, die hem kort te voren in een vlugschrift zijne hulpvaardigheid bij het uitgeven van den "Max Havelaar" als een misdrijf voor de voeten had geworpen. De Congresleden omringden hem van alle kanten. En uit de rijen der Zuid-Nederlanders ging een luid gejuich op. Zooveel grootmoedigheid, zooveel zelfbeheersching, zooveel rustige heuschheid mochten niet onopgemerkt blijven.
Van Lennep's persoon was overal bekend. Overal werden hoeden afgenomen, handdrukken gewisseld. In alle Nederlandsche steden had hij vrienden of ten minste goede kennissen. Zelfs onder den eenvoudigen, maar nuttigen, stand der sjouwerlieden was zijn naam en persoon bekend. En niet alleen te Amsterdam. Het gebeurde in 1867, dat te Rotterdam aan het station van den Rhijnspoorweg bij het aankomen van een trein uit Utrecht, een aardig, knap juffertje stond bij eene geopende deur aan het plankier. Dat juffertje was eene Rotterdamsche, die dagelijks vrij wat menschen zag, daar zij haar guitig wipneusje sedert een jaar achter het buffet deed bewonderen door wereldwijze handelsreizigers en roodgeblakerde tweede-luitenants, die op transport waren. Toen de reizigers uit den trein zich over het plankier verspreidden, zag zij te midden van eene groep luidsprekende heeren een grijsaard met ongemeen vriendelijken glimlach en golvende witte hairen. Telkens hield iemand hem staande, om hem met een levendigen uitroep van verrassing, van ingenomenheid, eenige snelle woorden toe te spreken, die door den wellevenden man onuitputtelijk geduldig werden beantwoord. Ieder beijverde zich met liefde den weg open te houden voor den uiterlijk reeds zoo achtbaren man, wiens tred door den last van vijfenzestig jaren reeds vrij wat van vroegere veerkracht miste. De knappe buffetjuffrouw verwonderde zich, dat één oude heer zoo ontzettend veel kennissen om zich heen verzamelde. En daar Hein, de witgekielde sjouwerman van het goederenbureel, juist voorbijkwam, vroeg ze:
-"Wie is die grijze heer?"
-"Wie? Wel nou, jij bent ook een beste! Ken-je onzen Van Lennep dan niet?"
't Feit is historisch en werd door een ooggetuige verteld. Ik kom er weldra op terug.
Toen ik Van Lennep voor het laatst zag, doorleefde hij den gelukkigsten dag van zijn ouderdom. Het was Vrijdag 18 October 1867, den dag, waarop te Amsterdam het standbeeld van Joost van den Vondel zou worden onthuld. Eene groote menigte stroomde naar de Nieuwe Kerk, om zich rondom Vondel's grafsteê te vereenigen. De blauwe zerk was zorgvuldig van stof gezuiverd en prijkte met eene krans van gele immortellen. Een dichte drom geletterden schaarde zich eerbiedig om deze heilige plek, terwijl boven onze hoofden de zon door de hooge kerkvensters scheen en schoven van goud licht over het hoog gewelf uitgoot. Plotseling stond Van Lennep vóór ons, het witte hoofd ontbloot, de oogen tintelend van geestdrift, na zeven jaren zwoegens eindelijk triumfeerend door de oprichting van het standbeeld. Hij sprak enkele eenvoudige woorden over Vondel's graf en noodigde de feestgenooten naar het park, waar het schoone monument van Royer en Cuypers zou worden onthuld.
Een uur later verscheen hij in het spreekgestoelte bij het standbeeld en sprak daar met duidelijk verstaanbare stem zijne feestrede. Niemand was meer gerechtigd dan hij tot deze taak, daar hij een vierde van zijn reeds gevorderden leeftijd aan het verhaal van Vondel's leven, en aan het verklaren van zijne werken had besteed. Uit aller keelen klonk daarom een aanhoudend bravo, toen de welsprekende staatsman, die destijds aan het hoofd van het departement van Binnenlandsche Zaken stond, toen Mr. J. Heemskerk Az., Van Lennep met een hartelijk woord van gelukwensching, namens Z. M. den Koning, het commandeurskruis der orde van den Nederlandschen Leeuw aanbood.
Zóó zag ik hem voor het laatst.
Eens nog schreef hij mij (8 Februari 1868), zeven maanden vóór zijn dood (26 Augustus 1868). Ik geloof, dat men mij de vrijheid vergunnen zal dezen brief hier meê te deelen, men zal er uit zien, dat mijn verhaal van Hein, den kruier, volmaakt historisch is.
"Amice!
"Ik zeg u grooten dank voor het exemplaar van den bekroonden Vondel1.... waarmede mijn vrouw, die gedurende de feesten ziek was en dus niets van de pret gezien of gehoord had, zich bijzonder vermaakt heeft.... Ik zal er maar niets van zeggen, want ik krijg er zooveel mooie kompl. in, dat ik uw stuk niet prijzen durf, zonder den schijn op mij te laden, alsof ik het daarom zoo naar mijn zin vind....
"Het doet mij plezier, dat Gij die pret op 't slot te Muiden zoo con amore geschilderd en de aandacht weder op dit slot gevestigd hebt. De Hr. Heemskerk had, onmiddellijk na het feest, zijn voornemen te kennen gegeven, om een wet voor te stellen tot restauratie van het slot, zich vleiende, dat daarvoor nu juist in deze oogenblikken veel sympathie zijn zou;-doch nu is juist die vervelende krizis tusschen beiden gekomen-2. Van die krizis gesproken, podagra heb ik deze reize niet gehad, maar dewijl 't een kwaal is, daar ik best mee bekend ben sedert 30 jaren, heb ik haar bij voorkeur in mijn brochure gebracht-3 als onschuldig middel om de attentie te trekken-....
"Maar ik heb zes maanden lang gesukkeld aan leewater in de knie en laatstelijk aan doofheid. Dat is nu Goddank weer over en mijne gezondheid is door de Vondelsfeesten geheel gekureerd.
"Zijt gij 't, of is het een ander, die de Letterkundige Intermezzoos in Nederland schrijft4. De schrijver, wie dan ook, heeft in zijn eerste artikel eene beschuldiging tegen onze natie gericht, als zou zij haar schrijvers, mij b. v., niet kennen of liever geen notitie van hen nemen. Ik zou hem, daar ik er ook als voorbeeld bij gehaald ben, een dozijn voorbeelden kunnen geven van het tegendeel. Toen Hofdijk voor een paar jaren bij mij aan de Steeg logeeren zou, was er in beide herbergen al een groote vreugde en verwachting vooruit-en onlangs, dat ik te Rotterdam uit den trein stapte en de juffrouw van 't buffet zei: "He, wie of die grijskop is met zijn lange haren!" riep een sjouwerman van 't goederenbureau verontwaardigd uit: "Wat, ken-je onzen Van Lennep niet?" Dit werd mij later medegedeeld door den Hr. Van Alphen, die 't gehoord had.
"Indien gij nu de bedoelde schrijver niet zijt, laat die anecdote-die in dat geval een kale bluf zou schijnen-maar liever ongelezen.
"Vale, faveque
"Amst. 8 febr. 1868. T. T.
"J. v. Lennep."
Van mijn edelmoedigen vriend, die zich, helaas! te vergeefs vleide met herstel zijner gezondheid, heb ik dus de mededeeling omtrent het feit, dat wellicht bij de eerste vermelding wat onwaarschijnlijk mocht klinken.
De vreugde aan de Steeg in 1866 betoond bij Hofdijk's komst schijnt mij tevens in nauw verband te staan met de blijde opgewektheid, die de viering van zijn zeventigsten jaardag (27 Juni 1886) heeft gekenmerkt.
Since she was ten, Noreen had been by Caiden's side, watching him rise from a young boy into a respected CEO. After two years of marriage, though, his visits home grew rare. Gossip among the wealthy said he despised her. Even his beloved mocked her hopes, and his circle treated her with scorn. People forgot about her decade of loyalty. She clung to memories and became a figure of ridicule, worn out from trying. They thought he'd won his freedom, but he dropped to his knees and begged, "Noreen, you're the only one I love." Leaving behind the divorce papers, she walked away.
After a one-night stand with a stranger, Roselyn woke up to find only a bank card without a PIN number. Still in a daze, she was detained on charges of theft. Just as the handcuffs were about to close, the mysterious man reappeared, holding her pregnancy report. "You're pregnant with my child," he said coldly. Shocked, Roselyn was whisked away in a helicopter to the presidential palace, where she learned the truth: the man from that night was none other than the country's most powerful and influential leader!
Arabella, a state-trained prodigy, won freedom after seven brutal years. Back home, she found her aunt basking in her late parents' mansion while her twin sister scrounged for scraps. Fury ignited her genius. She gutted the aunt's business overnight and enrolled in her sister's school, crushing the bullies. When cynics sneered at her "plain background," a prestigious family claimed her and the national lab hailed her. Reporters swarmed, influencers swooned, and jealous rivals watched their fortunes crumble. Even Asher-the rumored ruthless magnate-softened, murmuring, "Fixed your mess-now be mine."
Caroline was rejected by her mate of four years, because she was scentless.A flaw no werewolf could accept. Her mate proposed to her cousin instead. That night, heartbroken and humiliated,she let her best friend drag her to a masquerade ball. She gave herself to a masked Alpha, mysterious and devastatingly handsome. They didn't exchange names. Just one wild night of hard kisses and rough touches. He pinned her against the wall, his powerful body grinding into hers while she moaned beneath his hungry mouth. What she thought would be a sweet one-night affair turned into an unexpected pregnancy. Three years later, Caroline has rebuilt her life in a new pack, hiding her past and raising her son. But her new boss, Alpha Draven, is ruthless, controlling, and dangerously attractive... Especially those violet eyes, the same ones she sees in her son every day. Alpha Draven torments her at work, yet she challenges him at every turn. He doesn't know she's the woman he's been searching for since that fated night. While he's still hunting for his true mate, He has no idea she's already in his office... and has been raising his heir.
After five years of playing the perfect daughter, Rylie was exposed as a stand-in. Her fiancé bolted, friends scattered, and her adoptive brothers shoved her out, telling her to grovel back to her real family. Done with humiliation, she swore to claw back what was hers. Shock followed: her birth family ruled the town's wealth. Overnight, she became their precious girl. The boardroom brother canceled meetings, the genius brother ditched his lab, the musician brother postponed a tour. As those who spurned her begged forgiveness, Admiral Brad Morgan calmly declared, "She's already taken."
Serena gave everything to the man she loved-her trust, her devotion, her future. But betrayal shattered it all. Pregnant and full of hope, she walked in on her husband tangled in bed with another woman. What followed was worse: the slow, agonizing loss of her baby... and then her own life, bleeding out on an operating table, heartbroken and alone. But fate wasn't finished with her. Reborn with every memory intact, Serena wakes in the past-stronger, colder, and no longer naive. This time, she's ready to rewrite her story. This time, she'll make them pay. Because the girl they destroyed... came back for revenge. And maybe, just maybe, she'll find something worth living for too.
© 2018-now CHANGDU (HK) TECHNOLOGY LIMITED
6/F MANULIFE PLACE 348 KWUN TONG ROAD KL
TOP
GOOGLE PLAY