De Zwarte Kost by Cyriel Buysse
De Zwarte Kost by Cyriel Buysse
Het sloeg juist elf, die zondagmorgen, en in de enkele straat van het dorpje was alles stil en vreedzaam, toen, in een plotselinge opschudding, van huis tot huis de deuren openvlogen, en de bewoners met uitroepingen van verbazing op hun dorpels kwamen.
Er moest voorwaar geen gewichtige gebeurtenis in het rustig Akspoele plaatsgrijpen, om er terstond de lieden op de straat te lokken: de enkele voorbijtocht van een ongewoon rijtuig of de verschijning van een onbekende waren daartoe ruim voldoende. Doch ditmaal gold het iets zó buitengewoon ontzettends, dat het er terstond als een klein oproer werd.
Dáár, aan het uiteinde van de straat, komend in het dorp langs de weg van het station Bavel, naderde met rasse tred, vergezeld van een joelende bende knapen en meisjes, een groep van drie personen.
Hij, die in het midden liep, werd dadelijk herkend. Het was Massijn, Fortuné Massijn, de klerk van notaris Potvlieghe. Maar of de twee anderen mensen of dieren waren, dat konden de stomverbaasde dorpelingen nog niet bevestigen.
Zij hadden de gestalte en de lichaamsvormen van twee magere, te vroeg opgeschoten vijftienjarige knapen. Beiden droegen een zwartfluwelen pak, met korte broek en koperen knopen op het wambuis; beiden hadden lange rode kousen aan, en op het hoofd een zonderlinge rode pet, met zwarte, schuins afhangende kwast. Doch wat volstrekt op niets menselijks meer leek was hun gezicht: een glimmend-zwarte, monsterlelijke tronie met vervaarlijke ogen en vingerdikke lippen; en hun handen: afschuwelijke handen, zwart, lang en mager gelijk beestenklauwen. Een soort van zwarte, dichtkroezende wol bedekte hun slapen; en door hun oorlellen staken overgrote koperen ringen, woest schitterend in de ochtend-zonneglans.
Massijn was in het dorp bekend als een allerzonderlingste kerel. Het greintje hoogmoedswaanzin, waaraan hij laboreerde, openbaarde zich bij hem in een zeer curieus verschijnsel: hij was bezeten door de manie der kennismaking met vreemdelingen. Men wist maar niet waar hij die steeds vandaan haalde, doch weinig zondagen gingen er voorbij dat hij niet de een of andere onbekende bij zich had, waarmee hij, opgeblazen van trots, de herbergen van Akspoele bezocht, met zijn verwarde uitspraak van hakkelaar de vreemdeling aan zijn kennissen voorstellend als "zij...ijn bêêêsten vri...iend" van deze of gene, door de dorpelingen nooit gehoorde stad of streek; hem gul onthalend op al wat hij maar drinken wilde; hem eindelijk aan tafel uitnodigend en hem zelfs vaak met een rijtuig naar het naastgelegen station terugbrengend, dit alles tot grote ergernis van zijn moeder en zuster, die in dergelijke kennismakingen niet het minste genoegen vonden, en er integendeel zeer tegen opzagen een deel van het beperkt huiselijk inkomen zo nutteloos te zien verspillen.
Zo bont als nu had hij het evenwel nog niet gemaakt. De wijze, waarop men hem bespotte was doorgaans bescheiden, maar nu liep het waarlijk de spuigaten uit.
Indien Massijn met zijn twee jonge negers vlug doorgestapt was, wellicht had hij, in de stomme verbazing van de dorpelingen, zonder onaangenaamheden tot aan zijn moeders huis kunnen geraken; doch een bescheiden intrede was nu juist zijn bedoeling niet. Hij tuurde glorieus rechts en links naar de vóór de deuren der huizen en herbergen saamgeschoolde menigte, nam nu en dan voor een kennis zijn hoed af, groette geestdriftig met de hand; en, vóór de stoep van de herberg Het huis van Commercie, waar zich een drukke groep bevond, hield hij plotseling stil, klom de trappen op, naderde tot een heer met stuurs gezicht en grijze baard, en sprak, trillend van hoogmoed:
-Mee...ee...eester Potvlieghe, ik heb de eer u twee...ee van mijn bêêste vrienden voo...oo...oor te stellen: A...albert Badoe en Bou...ou...oudewijn Soera, bei...eiden prinsen uit Co...o...congoland.
En tot de twee jonge zwarten, als konden zij hem verstaan:
-A...Albert, en Bou...oudewijn, ik stel u mij...ijn meester voor, mij...ijnheer Po...o...otvlieghe, no...otaris te Akspoele.
De menigte, die hen volgde, had onmiddellijk, met verwarde kreten en geluiden, Massijn en de negers omringd, en de buren kwamen van hun dorpels aansnellen, terwijl de twee zwarte prinsen, onthutst en beleefd, hun zonderlinge petjes afnamen en beurtelings de hand drukten die de verbaasde buitenheer, even na een aarzeling als van vies wantrouwen, tot hen uitstak.
-Mij...ijnheer Spittael, ha...ha...handelaar in kolen, hervatte hoogmoedig Massijn, de jonge prinsen aan een tweede dorpsheer voorstellend.
-Mij...ijnheer De Vreught, gepensioneerd o...o...onderwijzer, tot een derde.
En daar juist Eulalie, de herbergiersdochter, aan wie Massijn de naam had een weinig het hof te maken, haar verbaasd, blozend gezicht tussen de schouders van die twee heren uitstak:
-Eu...eu...Eulalie, riep hij, gans opgewonden op haar toetredend, hier zijn twee...ee jonge A...a...afrikaanse prinsen, die u dee...ee..eze namiddag zullen ko...ko...komen bezoeken.
Vuurrood, met een gebaar als van schrik, trok het meisje haar hoofd terug, terwijl uit de joelende volksschaar een schaterend gelach opsteeg.
Gebelgd, met een gestreng-hoogmoedige blik, keerde Massijn zich naar de spotters om. Doch hij trok minachtend de schouders op, en, opnieuw zich wendend tot notaris Potvlieghe en zijn gezellen, begon hij hun enkele uitleggingen te geven.
-Mij...ijneer Po...otvlieghe, deze jonge prinsen zij...ijn slechts enkele maanden geleden do...or de zendelingen van het klooster van Amertinge, wa...ar, zoals gij weet, mijn broe...der econoom is, uit Co...o...congoland meegebracht, o...om in dat bewuste ge...esticht van Amertinge hun o...o...opvoeding te...te krijgen. A...Albert, de oudste, is ee...een der zonen van een ko...o...koning uit de omstreken van Vivi, en Bou...oudewijn behoort tot een a...adellijke fa...a...familie van Lee...ee...opoldville. Zij volgen nog maar sinds vi...ier maanden de lessen van het pensionaat en ree...eeds kunnen zij ta...melijk goed Frans en Vla...aams lee...ezen, spreken en schrijven. Het volgend jaar, als hun o...o...opvoeding volbracht za...al zijn, kee...ee...eren zij naar hun land terug, en nu...u zijn ze mij do...oor mijn broeder toe... vertrouwd, om ee...enige dagen van hun va...akantie bij ons door te brengen.
Er heerste een ogenblik stomme stilte, als van verslagenheid. De zwarte prinsen hadden weer het rode petje met zwarte kwast op 't hoofd gezet; de notaris, de kolenhandelaar, de gepensioneerde onderwijzer en de andere op de herbergstoep geschaarde dorpelingen, staarden het drietal aan met ronde ogen, zonder een woord te spreken. Blijkbaar vraagden ze zich af of Massijn thans bepaald gek geworden was, en meneer Potvlieghe opende de mond om toch iets te antwoorden, toen eensklaps, als was het op maat bevolen, opnieuw een oorverdovend hoongejouw en gelach uit de vóór Het huis van Commercie opeengeperste menigte losbarstte.
Verontwaardigd, met fonkelende ogen, keerde Massijn zich om:
-Zij...ijt ge niet beschaamd! schreeuwde hij, verbaasd en woedend, zich in volle lengte oprichtend.-W...at zullen die...ie jongens, die hier o...om beschaving komen, van ons volk wel denken!
Als bij toverslag hield het geschreeuw op en viel er een luisterende stilte. De ogen van de toeschouwers blonken van opgewekte nieuwsgierigheid, men wachtte gretig dat Massijn nog meer zou zeggen. Maar toen hij, na een paar malen met vertoornde deftigheid herhaald te hebben: "'k zou ...ou me toch schamen, vo...oor beschaafde mensen", nogmaals zweeg, brak het geschreeuw plotseling weer uit: een woest, dierlijk geschreeuw; een geschreeuw en gegil zonder woorden; een geschreeuw om 't uitsluitend vermaak van te schreeuwen.
't Gelaat vuurrood, de ogen uitgepuild van woede en verbaasdheid, bleef Massijn een ogenblik in stomme onbeweeglijkheid naar het gepeupel staren, terwijl de beide prinsen, bevend van schrik, zich tegen hem aandrongen.
-Gij...ij schurken! Gij...ij lelijke schurken! barstte hij eensklaps uit, buiten zichzelf van verontwaardiging.-'k Ben beschaamd da...at ik tot uw natie behoor! Indien gij...ij in Co...o...congoland moest komen, ik ben zeker da...at de wilden u er waardiger zou...ouden ontvangen, da...an gij, be...eschaafde lieden, hie...ier de wilden ontvangt.
Opnieuw, als bij toverslag, viel de stilte. Met gapende ogen en monden liet men hem uitspreken, wachtte men even of hij nog meer zou zeggen. Maar toen men zag dat hij van gramschap stikte en niet verder spreken kon, brak nogmaals het hoongeschreeuw los, het woest, oorverdovend geschreeuw en gegil zonder woorden, tegelijkertijd, door een honderdtal monden, als door een enkele mond geslaakt.
Toen bood Massijn de menigte niet langer 't hoofd. Hij maakte een verontwaardigd gebaar tot meneer Potvlieghe en zijn gezellen, als om hen tot getuigen te nemen van die wraakroepende schande; ontwaarde nog even het gelaat van Eulalie, die, zijn blik ontwijkend, rood van schaamte achter de ruggen verdween; daalde met één sprong van de stoep, vatte Badoe en Soera bij de hand en stuwde ze moedig vooruit, door het jouwend gepeupel, dat instinctmatig voor hen ruimte maakte, maar onmiddellijk zijn schaar weer sloot, nu aanhoudend schreeuwend en gillend het drietal op de hielen volgend.
En het werd iets verschrikkelijks. Het wild geschreeuw was van lieverlede ontaard in een zó onnoemelijke verwarring van allerhande wangeluiden, dat de ganse straat ervan dreunde. Een bende knapen en meisjes huppelde met wilde sprongen de stoet vooruit; kreten en gelach zwollen tot een reusachtige uitbarsting van dolheid; een hele groep, de stap op maat, de armen zwaaiend in cadans, begeleidde de rampzalige Massijn, en de twee negers onder het luidkeels zingen van een walgelijk straatdeuntje. Op een gegeven ogenblik maakten zij het zo bont, dat de veldwachter, wiens huis zij juist voorbijtrokken, hevig zijn deur openrukte, een ogenblik stom-roerloos op zijn drempel bleef staan, en plotseling weer binnen liep, alsof hij zijn sabel wou halen.
Massijn en zijn negers hadden het haast op een rennen gezet. De rampzalige klerk, doodsbleek en de blik als door een floers beneveld, uitte geen klank meer; Badoe en Soera, de ogen uitgezet van schrik, de dikke, vooruitstekende lippen hijgend open, snelden door met uitgerekte hals, als werden zij door een bende slavenjagers achtervolgd. Gelukkig waren zij niet ver meer van het huisje van de weduwe Massijn verwijderd. Door zijn ontzaglijke ontsteltenis heen, zag Massijn de groene voordeur als een veiligheidshaven opengaan; zijn zuster Fietje, uitgelokt door het gedruis, verwilderd op de drempel verschijnen, in een gebaar van ramp de beide armen openslaan en met een kreet in huis terugsnellen. Een ogenblik later was hij er zelf met zijn prinsen, alle drie, omringd van zijn huilende moeder en zuster, als lam, als levenloos op stoelen neergezakt.
De deur werd door Fietje dichtgeslagen en gegrendeld; het woest gepeupel stroomde dof-joelend om het huisje heen, gelijk een bruisende golf om een klip.
* * *
Het leven van Rozeke van Dalen, deel 1 by Cyriel Buysse
My Luna became an alpha after I rejected her : she was my Luna. I rejected her. Now she's stronger than ever and she has my son. Amelia's world shattered the day her daughter died-and her mate, Alpha Aiden of the Red Moon Pack, divorced her to reunite with his ex-girlfriend. Cast out, disgraced, and accused of poisoning her own child, Amelia was stripped of her title and driven from her pack. The next morning, her lifeless body was found at the border.They all believed she was dead.But she wasn't. Far from the ashes of betrayal, Amelia rebuilt herself-rising from rejection and ruin to become the first female Alpha of Velaris, the most powerful and respected pack in the realm. She also carried a secret Aiden never discovered:She was pregnant-with his son.Years later, fate brings them face to face once more. A deadly disease is spreading through the packs, and the only one who can stop it is the renowned doctor they thought had died. When Aiden sees the boy at her side-his eyes, his blood-he realizes the truth.He didn't just lose his Luna. He destroyed the mother of his child.And now, she's everything he's not-stronger, wiser, untouchable. Will she heal the pack that betrayed her?Will she ever let him near her heart again?Or is his punishment simply living with the consequences?
"Let's get married," Mia declares, her voice trembling despite her defiant gaze into Stefan's guarded brown eyes. She needs this, even if he seems untouchable. Stefan raises a skeptical brow. "And why would I do that?" His voice was low, like a warning, and it made her shiver even though she tried not to show it. "We both have one thing in common," Mia continues, her gaze unwavering. "Shitty fathers. They want to take what's ours and give it to who they think deserves it." A pointed pause hangs in the air. "The only difference between us is that you're an illegitimate child, and I'm not." Stefan studies her, the heiress in her designer armor, the fire in her eyes that matches the burn of his own rage. "That's your solution? A wedding band as a weapon?" He said ignoring the part where she just referred to him as an illegitimate child. "The only weapon they won't see coming." She steps closer, close enough for him to catch the scent of her perfume, gunpowder and jasmine. "Our fathers stole our birthrights. The sole reason they betrayed us. We join forces, create our own empire that'll bring down theirs." A beat of silence. Then, Stefan's mouth curves into something sharp. "One condition," he murmurs, closing the distance. "No divorces. No surrenders. If we're doing this, it's for life" "Deal" Mia said without missing a beat. Her father wants to destroy her life. She wouldn't give him the pleasure, she would destroy her life as she seems fit. ................ Two shattered heirs. One deadly vow. A marriage built on revenge. Mia Meyers was born to rule her father's empire (so she thought), until he named his bastard son heir instead. Stefan Sterling knows the sting of betrayal too. His father discarded him like trash. Now the rivals' disgraced children have a poisonous proposal: Marry for vengeance. Crush their fathers' legacies. Never speak of divorce. Whoever cracks first loses everything. Can these two rivals, united by their vengeful hearts, pull off a marriage of convenience to reclaim what they believe is rightfully theirs? Or will their fathers' animosity, and their own complicated pasts tear their fragile alliance apart?
For three years, Cathryn and her husband Liam lived in a sexless marriage. She believed Liam buried himself in work for their future. But on the day her mother died, she learned the truth: he had been cheating with her stepsister since their wedding night. She dropped every hope and filed for divorce. Sneers followed-she'd crawl back, they said. Instead, they saw Liam on his knees in the rain. When a reporter asked about a reunion, she shrugged. "He has no self-respect, just clings to people who don't love him." A powerful tycoon wrapped an arm around her. "Anyone coveting my wife answers to me."
After a one-night stand with a stranger, Roselyn woke up to find only a bank card without a PIN number. Still in a daze, she was detained on charges of theft. Just as the handcuffs were about to close, the mysterious man reappeared, holding her pregnancy report. "You're pregnant with my child," he said coldly. Shocked, Roselyn was whisked away in a helicopter to the presidential palace, where she learned the truth: the man from that night was none other than the country's most powerful and influential leader!
Being second best is practically in my DNA. My sister got the love, the attention, the spotlight. And now, even her damn fiancé. Technically, Rhys Granger was my fiancé now-billionaire, devastatingly hot, and a walking Wall Street wet dream. My parents shoved me into the engagement after Catherine disappeared, and honestly? I didn't mind. I'd crushed on Rhys for years. This was my chance, right? My turn to be the chosen one? Wrong. One night, he slapped me. Over a mug. A stupid, chipped, ugly mug my sister gave him years ago. That's when it hit me-he didn't love me. He didn't even see me. I was just a warm-bodied placeholder for the woman he actually wanted. And apparently, I wasn't even worth as much as a glorified coffee cup. So I slapped him right back, dumped his ass, and prepared for disaster-my parents losing their minds, Rhys throwing a billionaire tantrum, his terrifying family plotting my untimely demise. Obviously, I needed alcohol. A lot of alcohol. Enter him. Tall, dangerous, unfairly hot. The kind of man who makes you want to sin just by existing. I'd met him only once before, and that night, he just happened to be at the same bar as my drunk, self-pitying self. So I did the only logical thing: I dragged him into a hotel room and ripped off his clothes. It was reckless. It was stupid. It was completely ill-advised. But it was also: Best. Sex. Of. My. Life. And, as it turned out, the best decision I'd ever made. Because my one-night stand isn't just some random guy. He's richer than Rhys, more powerful than my entire family, and definitely more dangerous than I should be playing with. And now, he's not letting me go.
Sunlit hours found their affection glimmering, while moonlit nights ignited reckless desire. But when Brandon learned his beloved might last only half a year, he coolly handed Millie divorce papers, murmuring, "This is all for appearances; we'll get married again once she's calmed down." Millie, spine straight and cheeks dry, felt her pulse go hollow. The sham split grew permanent; she quietly ended their unborn child and stepped into a new beginning. Brandon unraveled, his car tearing down the street, unwilling to let go of the woman he'd discarded, pleading for her to look back just once.
© 2018-now CHANGDU (HK) TECHNOLOGY LIMITED
6/F MANULIFE PLACE 348 KWUN TONG ROAD KL
TOP
GOOGLE PLAY