een morgen, ging zij echter wat wandelen in de villa Borghese
t? vroeg hij,
en.
rom
komt, antwoordde Cornélie boos, dat zij iemand ontmo
met u me
ek
ortier aan de poort, en liep, natuurlij
r zoo mooi,
meend. Zij zag hem aan, voor
heoloog?
weerde
t d
en. Ik ben niets en een heel nutteloos lid v
udeer
er en daar. De zusjes
gaan, zooals de
et afschuwelijk.
menschen ontmoet
childerijen, van be
cht
ets. Heus
gelaat meer jongen gebleven dan man geworden, maar met een zekerheid en rust, die hem weêr ouder maakten dan zijn leeftijd. Hij was bleek, hij had donkere koele, b
ig meê, zonder het noodig te vinden te praten. Cor
zoo mooi, s
spectieven van lanen, zoo een antieke boog daarginds, en daar, kijk, zoo blauw, zoo ver, Sint-Pieter, altijd Sint-Pieter. Jammer van al die ra
zitten op
ort. Menschen zijn nooit mooi. Dingen zijn mooi
ilde
ar eigenlijk is alles al geschilderd, en ei
t u ook
eschilderd, maar geschreven alles. Ieder nieuw boek van niet bepaald wetenschap
u nie
blader soms wat i
dan? vroeg zij ee
m, en zag haar deemoedig a
een goede lev
en.
neemt u dan
we jas zo? nemen, o
et in ernst,
u zoo kwa
gaceert, zeide
roette heel bel
liever wat g
delde lang
gen! dacht
et hem gekibbeld te hebben, o