/0/12761/coverbig.jpg?v=ea79f11ec899fdac32a417269c3e8db5)
De kinderen van Kapitein Grant, eerste Deel (of 3) by Jules Verne
De kinderen van Kapitein Grant, eerste Deel (of 3) by Jules Verne
De balansvisch.
Op den 26sten Julij 1864, bij een sterken noord-oostewind, manoeuvreerde een prachtig stoomjagt met volle kracht op de golven van het Noorder-kanaal. De engelsche vlag wapperde van de gaffel van den bezaansmast, op den top van den grooten mast vertoonde een blaauwe standaard de letters E.G. met goud geborduurd en gedekt door een hertogskroon. Dit jagt heette de Duncan en was het eigendom van lord Glenarvan, een der zestien schotsche pairs, die zitting hebben in het Hoogerhuis, en het aanzienlijkste lid der "Royal Thames-Yacht-club," die zoo beroemd is in het geheele vereenigde koningrijk.
Lord Edward Glenarvan was aan boord met zijn jonge echtgenoote, lady Helena, en een zijner neven, den majoor Mac Nabbs.
De Duncan, die pas van stapel geloopen was, deed een proeftogt eenige mijlen buiten de golf van de Clyde, en trachtte te Glasgow binnen te loopen; reeds vertoonde het eiland Arran zich aan den gezigteinder, toen de matroos, die op den uitkijk zat, berigtte, dat hij in het zog van het jagt een verbazend grooten visch bemerkte. De kapitein, John Mangles, liet terstond lord Edward van die ontmoeting kennis geven. Deze klom op de kampanje met den majoor Mac Nabbs, en vroeg den kapitein, wat hij van dat dier dacht.
"Ik geloof stellig, Uwe Edelheid!" antwoordde John Mangles, "dat het een groote haai is."
"Een haai in deze wateren!" riep Glenarvan.
"Dat is zoo vreemd niet," hernam de kapitein; "die visch behoort tot een haaisoort, die men in alle zee?n en op alle breedten aantreft. Het is de "balansvisch,"[1] en ik zou mij zeer vergissen, als wij niet met een van die fielten te doen hadden! Als Uwe Edelheid het toestaat en lady Glenarvan er niets tegen heeft om een aardige vischvangst bij te wonen, zullen wij weldra te weten komen, wat er van de zaak is."
"Wat denkt gij er van, Mac Nabbs!" zeide Lord Glenarvan tot den majoor, "zijt gij er voor om de kans te wagen?"
"Zooals gij wilt," antwoordde de majoor heel bedaard.
"Bovendien," hernam John Mangles, "kan men die verschrikkelijke dieren niet genoeg vervolgen. Laten wij van de gelegenheid gebruik maken, en indien Uwe Edelheid het goedvindt, zal het tegelijk een treffend schouwspel en een goede daad zijn."
"Ga Uw gang maar, John!" zeide lord Glenarvan.
Vervolgens liet hij lady Helena er kennis van geven, die bij hem op de kampanje kwam, daar zij inderdaad zeer nieuwsgierig was naar die treffende vangst.
De zee was effen; men kon gemakkelijk op haar oppervlakte de snelle bewegingen van den haai volgen, die met verbazende kracht onderdook en weder boven kwam. John Mangles gaf zijne bevelen. De matrozen wierpen een sterk touw, voorzien van een haak met een dik stuk spek over de verschansing aan stuurboordszijde. Hoewel de haai nog op een afstand van vijftig engelsche ellen was, rook hij toch het hem aangeboden aas. Hij naderde snel het jagt. Men zag, hoe hij met zijn vinnen, die aan het uiteinde grijs, en van onderen zwart zijn, de golven geweldig beukte, terwijl het aanhangsel aan zijn staart hem in een zuivere regte lijn deed blijven. Naarmate bij digter bij kwam, schenen zijn groote, uitpuilende oogen door begeerlijkheid ontvlamd, en als hij zich omwendde, lieten zijn opengesperde kaken een vierdubbele rij tanden zien. Zijn kop was breed en geleek een dubbelen hamer aan een steel. John Mangles had zich niet vergist; het was wel degelijk de verslindendste soort van het haaijengeslacht, de balansvisch der Engelschen, de jodenvisch der Provencalen.
De passagiers en de matrozen der Duncan volgden met de grootste oplettendheid de bewegingen van den haai. Spoedig was de haak in het bereik van het dier; het ging op den rug liggen om hem beter te kunnen grijpen, en het verbazende lokaas verdween in zijn wijde keel. Terstond maakte het nu zich zelf vast door hevig aan het touw te trekken, en de matrozen heschen den monsterachtigen haai op door middel van een takel, die aan het uiteinde der groote ra was vastgemaakt.
De haai worstelde hevig, toen hij zich buiten zijn natuurlijk element zag rukken; maar men wist hem tot bedaren te brengen door een touw voorzien van een lus aan zijn staart vast te maken, hetgeen zijn bewegingen verlamde. Eenige oogenblikken later werd hij boven de verschansing gehaald en op het dek van het jagt gesmeten. Terstond naderde hem een der zeelieden met de noodige voorzigtigheid en hieuw met een geduchten bijlslag den verbazenden staart van het dier af.
De vangst was afgeloopen; er was niets meer van het monster te vreezen; de wraakzucht der zeelieden was bevredigd, maar hun nieuwsgierigheid niet. Het is namelijk een gebruik op de schepen om zorgvuldig de maag der haaijen te onderzoeken. De matrozen, die zijn alles behalve kieskeurige vraatzucht kennen, rekenen op de een of andere verrassing, en worden niet altijd in hun verwachting teleurgesteld.
Lady Glenarvan wilde dat bloedig onderzoek niet bijwonen en ging weder in de bovenhut. De haai ademde nog; hij was tien voet lang en woog meer dan zes honderd pond; die grootte en die zwaarte zijn volstrekt niet buitengewoon; maar wordt de balansvisch al niet onder de reuzen zijner soort gerekend, hij wordt toch onder de vreeselijkste geteld.
Weldra was de buik van den verbazenden visch zonder verdere omstandigheden met bijlslagen geopend. De haak was tot in de maag doorgedrongen, die men geheel ledig vond; het was duidelijk, dat het dier reeds lang gevast had, en de teleurgestelde zeelieden wilden de brokken reeds in zee werpen, toen de oplettendheid van den schipper door een lomp voorwerp getrokken werd, dat stevig in de ingewanden vastzat.
"Hé! wat is dat?" riep hij.
"Dat," antwoordde een der matrozen, "dat is een rotsbrok, dat het dier ingeslikt zal hebben om zich den buik te vullen."
"Neen," hernam een ander, "het is niets anders dan een stangkogel, dien die haai in den buik heeft gekregen, maar nog niet heeft kunnen verteren."
"Houdt den mond, domkoppen!" antwoordde Tom Austin, de eerste stuurman van het jagt, "ziet ge dan niet, dat dit dier een groote zuiplap was, en dat het om toch niets verloren te laten gaan niet alleen den wijn, maar ook de flesch heeft gedronken?"
"Hoe!" riep lord Glenarvan, "heeft die haai een flesch in de maag?"
"Een echte flesch," antwoordde de schipper. "Maar men kan wel zien, dat zij niet pas uit een kelder komt!"
"Haal ze er dan voorzigtig uit, Tom!" hernam lord Edward; "de flesschen, die men in zee vindt, bevatten dikwijls belangrijke bescheiden."
"Denkt gij dat?" zeide de majoor Mac Nabbs.
"Ik geloof ten minste dat het soms gebeurt."
"O, ik spreek u volstrekt niet tegen," antwoordde de majoor, "misschien bevat zij een geheim."
"Dat zullen wij spoedig te weten komen," zeide Glenarvan. "Hoe is het er meê, Tom?"
"Daar is het," antwoordde de eerste stuurman, terwijl hij een onkenbaar voorwerp liet zien, dat hij, niet zonder moeite, uit de maag van den haai gehaald had.
... terwijl hij een onkenbaar voorwerp liet zien....
"Goed," zeide Glenarvan. "Laat dat morsige ding wasschen en daarna in de bovenhut brengen."
Tom gehoorzaamde, en die flesch, welke onder zulke zonderlinge omstandigheden gevonden was, werd in de algemeene kamer op de tafel gezet, rondom welke lord Glenarvan, de majoor Mac Nabbs, de kapitein John Mangles en lady Helena plaats namen; want een vrouw is, zooals men zegt, altijd een beetje nieuwsgierig.
Op zee is ieder voorval een gewigtige gebeurtenis; er heerschte een oogenblik stilte; iedereen beschouwde het brooze voorwerp. Bevatte het het geheim van de een of andere ramp, of alleen een onbeduidend berigt door een werkeloozen zeeman aan de genade der golven toevertrouwd?
Men moest echter weten, waaraan men zich te houden had, en dus ging Glenarvan zonder verder dralen tot het onderzoek der flesch over; hij nam daarbij al de voorzorgen, die in zulke omstandigheden gebruikelijk zijn; men zou gezegd hebben, dat hij een regtercommissaris was, die de geringste bijzonderheden eener ernstige zaak nagaat; en Glenarvan had gelijk, want het schijnbaar onbeduidendste kenteeken kan ons vaak op den weg eener gewigtige ontdekking brengen.
Alvorens haar inwendig te onderzoeken, werd de flesch van buiten bezigtigd. Zij had een naauwen hals, waaraan nog een stuk ijzerdraad zat, dat reeds door de roest aangetast was; haar zeer dikke wanden, die een drukking van verscheidene dampkringen konden uitstaan, verrieden duidelijk, dat zij uit Champagne afkomstig was. Met die flesschen slaan de wijngaardeniers uit A? of Epernay de pooten van een stoel stuk, zonder dat er een barstje aan te zien is. Ongehinderd had deze daarom de gevaren eener lange omzwerving kunnen doorstaan.
"Een flesch van het huis Cliquot," zeide de majoor zeer bedaard.
En, daar hij een kenner was, berustte men zonder tegenspraak in zijn verklaring.
"Waarde majoor!" antwoordde lady Helena, "wat die flesch is, komt er weinig op aan, als wij niet weten, vanwaar zij komt."
"Dat zal wel blijken, lieve Helena!" zeide lord Edward, "en voorloopig kunnen wij reeds verzekeren, dat zij van verre komt. Zie maar eens naar die versteende stoffen, die haar bedekken, naar die zelfstandigheden, die onder de werking van het zeewater om zoo te zeggen in delfstoffen veranderd zijn! Deze flesch had reeds lang in den oceaan rondgedreven, voor zij in den buik van den haai teregt kwam."
"Ik zou onmogelijk een andere meening kunnen koesteren," antwoordde de majoor, "en deeze brooze vaas, door haar steenen omkleedsel beschermd, heeft stellig een lange reis afgelegd."
"Maar vanwaar komt zij?" vroeg lady Glenarvan.
"Een oogenblikje, lieve Helena! een oogenblikje; met flesschen moet men geduldig zijn. Ik zou mij zeer bedriegen, als deze niet zelve al onze vragen beantwoordde."
En dit zeggende begon Glenarvan de harde stoffen te verwijderen, die den hals beschermden; weldra kwam de kurk voor den dag, maar zeer beschadigd door het zeewater.
"Dat is een leelijk geval," zeide lord Edward; "want, als er soms een papier in is, zal het in een zeer slechten staat zijn."
"Dat is te vreezen," antwoordde de majoor.
"Ik voeg er nog bij," hernam Glenarvan, "dat deze slecht geslotene flesch weldra moest zinken, en dat het gelukkig is, dat de haai ze ingeslikt heeft om ze ons aan boord van de Duncan te brengen."
"Zonder twijfel," antwoordde John Mangles; "en echter zou het beter geweest zijn haar in volle zee op een bepaalde lengte en breedte op te visschen. Dan kan men, door de stroomingen der lucht en der zee na te gaan, den afgelegden weg berekenen; maar met een brievenbesteller zooals deze, met die haaijen, die tegen wind en stroom ingaan, weet men niet meer waaraan men zich houden moet."
"Wij zullen wel zien," antwoordde lord Edward.
Op dit oogenblik haalde hij er zeer behoedzaam de kurk af en verspreidde zich een sterke zoutlucht door de hut.
"Welnu?" vroeg lady Helena met echt vrouwelijk ongeduld.
"Ja!" zeide Glenarvan, "ik heb mij niet bedrogen! er zijn papieren in!"
"Documenten! documenten!" riep lady Helena.
"Maar zij schijnen door het vocht verteerd te zijn," antwoordde Glenarvan, "en het is onmogelijk om ze er uit te halen; want zij kleven aan de wanden van de flesch."
"Sla haar stuk," zeide Mac Nabbs.
"Ik zou haar liever heel houden," antwoordde Glenarvan.
"Ik ook," antwoordde de majoor.
"Zonder twijfel," zeide lady Helena; "maar de inhoud ia kostbaarder dan het omhulsel, en dus moeten wij dit aan genen opofferen."
"Als Uwe Edelheid den hals er maar afslaat," zeide John Mangles, "kan het geschrift er uitgehaald worden zonder het te beschadigen."
"Beproef het! beproef het! lieve Edward!" riep lady Helena.
Er zat niets anders op, en hoe ongaarne ook besloot lord Glenarvan om den hals der kostbare flesch te breken. De hamer kwam er bij te pas, want het steenachtig bekleedsel was zoo hard geworden als graniet. Weldra vielen de brokken op de tafel, en nu zag men verscheidene stukjes papier, die aan elkander geplakt zaten. Glenarvan haalde ze er voorzigtig uit, scheidde ze vaneen, en leide ze voor zich neder, terwijl lady Helena, de majoor en de kapitein zich om hem verdrongen.
Glenarvan haalde ze er voorzigtig uit ...
* * *
[1] De balansvisch wordt door de engelsche zeelieden aldus genoemd, omdat zijn kop de gedaante van een balans, of liever van een dubbelen hamer heeft. Om die reden is dit dier in Frankrijk bekend onder den naam van hamervisch.
* * *
20000 Lieues sous les mers Parts 1&2 by Jules Verne
"Please believe me. I didn't do anything!" Thalassa Thompson cried helplessly. "Take her away." Kris Miller, her husband, said coldly. He didn't care as she was humiliated for the whole world to see. What would you if the love of your life and the woman you considered your best friend betrayed you in the worse way possible? For Thalassa, the answer was only one; she's going to come back stronger and better and bring everyone who made her suffer to their knees. Let the games begin! ***** "I hate you." Kris gritted out, glaring into her eyes. Thalassa laughed. "Mr Miller, if you hate me so much, then why is your dick so hard?"
Mira found herself sold to her greatest enemies, who turned out to be her mates. She never expected to feel so much desire toward them, battling the bond while uncovering secrets that would shatter her world. The Lycan brothers-Rowan, Damien, Lucian, and Kai-are cursed, and the only cure lies in Mira's death. But how can they sacrifice the one woman they're bound to love?
Lyric had spent her life being hated. Bullied for her scarred face and hated by everyone-including her own mate-she was always told she was ugly. Her mate only kept her around to gain territory, and the moment he got what he wanted, he rejected her, leaving her broken and alone. Then, she met him. The first man to call her beautiful. The first man to show her what it felt like to be loved. It was only one night, but it changed everything. For Lyric, he was a saint, a savior. For him, she was the only woman that had ever made him cum in bed-a problem he had been battling for years. Lyric thought her life would finally be different, but like everyone else in her life, he lied. And when she found out who he really was, she realized he wasn't just dangerous-he was the kind of man you don't escape from. Lyric wanted to run. She wanted freedom. But she desired to navigate her way and take back her respect, to rise above the ashes. Eventually, she was forced into a dark world she didn't wish to get involved with.
Alexander's coldness was laid bare before Florrie; he even asked her to buy morning-after pills for another woman. Enduring the pain became her routine, all because Alexander was a stand-in for Alec, her lost love. But one day, she tricked him into signing the divorce papers and said, "I never loved you." Devastation clung to him, his gaze clouded by despair. "You can't leave. I won't sign." Then Alec returned as a conglomerate heir. She searched his face for love and found none-until she turned away. He cracked, tears falling. "I'm sorry," he begged. "I love you."
COALESCENCE OF THE FIVE SERIES BOOK ONE: THE 5-TIME REJECTED GAMMA & THE LYCAN KING BOOK TWO: THE ROGUES WHO WENT ROGUE BOOK THREE: THE INDOMITABLE HUNTRESS & THE HARDENED DUKE *** BOOK ONE: After being rejected by 5 mates, Gamma Lucianne pleaded with the Moon Goddess to spare her from any further mate-bonds. To her dismay, she is being bonded for the sixth time. What's worse is that her sixth-chance mate is the most powerful creature ruling over all werewolves and Lycans - the Lycan King himself. She is certain, dead certain, that a rejection would come sooner or later, though she hopes for it to be sooner. King Alexandar was ecstatic to meet his bonded mate, and couldn't thank their Goddess enough for gifting him someone so perfect. However, he soon realizes that this gift is reluctant to accept him, and more than willing to sever their bond. He tries to connect with her but she seems so far away. He is desperate to get intimate with her but she seems reluctant to open up to him. He tries to tell her that he is willing to commit to her for the rest of his life but she doesn't seem to believe him. He is pleading for a chance: a chance to get to know her; a chance to show her that he's different; and a chance to love her. But when not-so-subtle crushes, jealous suitors, self-entitled Queen-wannabes, an old flame, a silent protector and a past wedding engagement threaten to jeopardize their relationship, will Lucianne and Xandar still choose to be together? Is their love strong enough to overcome everything and everyone? Or will Lucianne resort to enduring a sixth rejection from the one person she thought she could entrust her heart with?
She came to survive. He was born to rule. Fate made them mates. And that's where the nightmare began. Evangeline has spent her whole life on the edge, unwanted, unclaimed, and surviving in the shadows of Crescent Moon Pack. A omega by blood and an outcast by choice, she's learned to keep her head down and her scars hidden. But when her dying uncle asks her to enroll at Blackclaw Academy, a school built on bloodlines, brutality, and unforgiving rules..... she agrees. For him, not for herself. She expected whispers. Glares. Even cruelty. What she didn't expect was Ronan Nightbane. The future Alpha. Cold. Untouchable. Worshipped. Feared. And the one the Moon Goddess bound her soul to. Being his mate should've meant protection. Belonging. Destiny. But Ronan wants none of it. He rejects her in front of the entire academy. Mocks her. Marks her as nothing more than a mistake. A threat. A girl born of nothing, who means even less. But Evangeline? She doesn't break. Not for him. Not for anyone. Because the power buried inside her was never meant to be found. The truth behind her blood could burn the entire pack system to the ground. And Ronan, no matter how hard he fights it.... can't stay away. Their bond is poisonous. Addictive. Dangerous. And when war creeps closer and secrets claw their way into the light, he'll have to make a brutal choice: Reject her... or ruin them both.
© 2018-now CHANGDU (HK) TECHNOLOGY LIMITED
6/F MANULIFE PLACE 348 KWUN TONG ROAD KL
TOP