erug... En er was als een zilve
aduwde het reeds in palla-slip omlijste gelaat, drie-kwart gekeerd naar mij toe. Zij zag mij niet... Toen ik naderde, bespiedde ik, hoe hare zeer donkere lokken langs haar roomblank gelaat neêrvielen als met twee donkere druiventrossen. Met een grooten reiswaaier van palmblad beschutte zij, opgeheven de eene arm, uitkijkende, zich den blik... De ondergaande zon wierp een halo
de haar... Schielijk zag ik even rond, of iemand mij gade sloeg... Er was niemand, noch op weg, noch voor herberg, dan zij en ik, dien zi
n ik plotseling mij bewust werd door een vreemde kracht buiten mij? in mij? voor-over te worden geduwd, gedrongen, gedrukt, zoodat ik den rug mo
or, vreemd, mijzelf onbekend en onaangenaam aandoen
we, rij rij
ijsch als alleen een verliefde ezel zo? kunnen slak
aakte een doordringenden gil en vlucht
lp mij! Een v
steeds stond ik, gebogen, op
en ook, dat mijn ooren groeiden en mijn tanden zich vierkantten tot moza?eksteenen zoo groot, dat mijn ruggegraat zich strekte tot een staart, dat mijn geheele lichaam zich bedekte met een ef
had dan ijdele woorden, ijdele bedreiging! Ja, ik was in een ezel veranderd! En van overal, achter om de herberg, uit de herberg, kwamen de knechten en slaven, kwam Davus ook
el! Ik was een ezel! Maar een ezel met menschegedachte, want ik deed wat nooit een achtervolgde ezel zo? hebben gedaan: ik verborg mij, ter z
werkelijk... Zo? ik werkelijk door zilverasters kunnen worden onthekst? Was Aristomenes,
emdst maar, te gelijker tijd, dat op den weg, in een van laatste zonnegoud doorpoeierde stofwemel, de slaven en Davus met knuppels aan liepen, rukte een magische kracht mij omhoog op de achterhoeven, voelde ik mi
echten zagen mij. Een inwendige stem ried m
r? vroeg
en wilden ezel, die de edele Nau
ik-het was geen gewone ezel. Het was een ezel met vlerken en hij vloog
? riepen ontsteld D
ing mijn woord tusschen de goddelijke bloemen, die
en leunstoel en haar man, Demifo, en de postmeester en hare vele sl
len gezien en hij verdween in de lucht, daar
às geen eze
nechten en slaven. Die
eugelde ezel, die mij te lijf wilde, vermoedelijk mij wilde ontvoeren door de luchten! Er gebeuren toch verschrikkel
gelde ezel misschien nog zweefde door de betooverde luchten! En hare slaven en slavinnen, die opgepakt in twee der reiswagens zaten, hadden schelle koperen bekkens en ratels en rammelaars in de hand en zij maakten er een ontzettend
gte, de astertuin... Mijn hart klopte van beduchtheid... Ik was onttooverd... maar... zo? ik werkelijk iederen keer, dat ik verliefd werd, in een ezel worden he
oten Held, Herakles, die hier had vertoefd met Deianeira. De Mythe zweefde als een onsterfelijke godin in de luchten. Links rees de Oita omhoog, op welks top Herakles in den vuurgloed zijn ziel had geslaakt, die ten hemel gestegen was. De herfst purperde om mij heen met de pracht van Dionyzos' druiven, wier wingerden de festoenen slingerden l
g echter getroffen door een rijken draagstoel, waarin, met twee dienaressen, een jonkvrouw, half liggende, gezeten was. Een schok doorvoer mijn ziel en lichaam; nimmer nog had ik zoo lieflijke schoonheid aanschouwd... De maagd, die daar voor mij henen gedragen werd, scheen mij Psyche zelve toe, de geliefde van der Liefde god!! Hoewel haar gelaat voor de reize was omspeld in dunne sluiers, waarboven een puntige hoed van zilverachtig rijs, zag ik er het fijne ovaal van haar allerlieflijkst gelaat door heen, zuiver getrokken in zoo ontroerend teedere lijn, dat ik voor haar had willen knielen. Enkele gouden lokjes kruifden den sluier uit. Hare oogen zagen mijn kant uit zonder mij te zien en die oogen waren groot en blauw en zoo lieflijk onschuldig en rein als blauwe
n gaat als een hemelsch vizioen, opd
rang, voelde ik een geweldigen ruk, die mij voor-over drong, drukte, dwong en
-ha
t... Maar ik was een ezel! Ik stond even buiten de poort op den heirweg als een ezel! Ik was in een ezel verander
? zijne oogen hebben willen gelooven! Wie kon bespeurd hebben in zulk gedrang, dat een mensen was verdwenen en een ezel verschenen in dat ondeelbare oogenbl
, maar op dat zoo noodlottige oogenblik mijner wederom onverhinderbare metamorfoze, zegende ik het toeval, dat haar maagdeblik ontmoette mijn ezeleblik en
rdt geduwd en geschopt,