eine stedeken Gheel en zijne omliggende dorpen;
t mijn broeder Jan Balthazar, evenals ik, dienst had genomen in het Belgische leger,
er man moest zijn, en, zooals hij zeide, het voorkomen van een wittebroodskind moest pogen af te schudden. Ik begreep hem wel en was hem dankbaar voor zijnen raad; doch ik meende, dat mijne inborst beter was dan het ruw en schijnbaar gevoelloos karakter, d
doch men deed hun verstaan, dat de groote mogendheden van Europa te Londen bezig waren met over het lot van Belgi? te beramen; en, dewijl Holl
, gedurig in de Antwerpsche Kempen rond, overal op
r natuur in het nog oorspronkelijk Kempenland. Jong als de hernieuwde sche
t de kindsheid ontgroeide, heb ik hare indrukken in mij vergaderd, hare kruiden geteld, hare geruchten afgeluisterd, be
kig tijdvak mijns levens heeft mij tw
,-levend of levenloos,-wordt een gedeelte van ons eigen wezen; aan elk voorwerp hechten wij eene herinnering, zoo schoon en zoo zoet als onze jeugd zelve. Onze ziel loopt over van kracht; zij spat vonken en sp
nd in het zonnelicht glanzen, toen ik vroolijk was en dartelend vooruitstroomde in de onbekende baan der menschelijke bestemming. Zij zijn mijne oude speelgenooten, mijne gezellen; elk van haar roept iets aangenaams, iets verrukkends tot mij; zij spreken de taal mijn
enschen, wier karakter zoozeer met het zijne overeenkwam in zachtheid, in levenslust en in eene onuitlegbare zucht tot mildheid en tot liefde. Hij zat met de lieden bij het vuur rondom den koeketel en vertelde wondere dingen; hij voegde de handen te zamen en bad met hen aan den disch; hij volgde he