rman moest gerecht worden;-men had het tot dit uur uitgesteld, ui
ij te wonen.-Er is niets, dat het volk meer aanlokt dan het beloofd gezicht van een hoofd, dat grimmend van het schavot afrolt, terwijl vergoten
toonen zij droefheid en medelijden voor den veroordeelde.-Waarom? Om hunne hatelijke natuur voor zich zelven en voor
ede te jagen was, had zijne laatste krachten verspild, om nog eens zijne stijve leden tot onder het schavot te dragen, en het bloedig schouwspel eener onthoofding bij te wonen.-Het was
edigen, en zij gevoelde, hoe slecht zij door hare tranen dit doel kon bereiken. Haar broeder Frans bevond zich aan hare zijde, netjes opgekleed met eenen breeden hoed en eenen bruinen mantel op de schouders, gelijk meest alle burgers destijds droe
niet lang meer; want op dit oogenblik drong de beulskar door het volk en werd door een algemeen geruisch aangekondigd. De veroordeelde Herman, in zwart l
herkennen, zou men niet hebben kunnen zeggen, wie van beiden, of hij, of Herman de veroordeelde was. Wat men als zeker mocht aanzien, was, dat Geeraart meer door schaamte en droefheid gepeinigd werd dan degene, dien hij rechte
t hem omringde, verstomd, dat niets bescheiden, voor zijne oogen of zijnen geest zich opdee
ssing op de aanstaande duisternis, die langs hoe meer aangroeide: reeds konden die, welke wat verre achteruit stonden, het schavot zelf niet wel meer zien. Het volk, vreezende, dat de donkerheid de schoone vertooning aan zijne oogen zou onttrekken, begon overluid om de uitvoering van het vonnis
het schavot er van beefde, en het zwaard viel hem uit de vuist; echter werd dit voor alsdan niet bemerkt, aangezien het teeken tot de uitvoering va
eraart hoorde zijne stem, noch zag de roede nedergaan. Dan riep de kne
Meester
hij deed, of wat hij dacht; gansch verloren van schaamte en schrik, was hij in razernij ontstoken en ging eenen slag geven zoo zwaar, als er ooit een op het schavot gegeven werd; maar op dit oogenblik draaide de veroordeelde het hoofd om
el had gevoeld, en gedacht had dood te zijn, sprong plotseling recht, en zijne armen t
steken; het medelijden gaf in zulk oogenblik eene verf
hoorde. Steenen vlogen om het hoofd van Geeraart; doch niet men
te de armen over elkaar, en, zich voorstellende als eenen
ij dood, bloe
kwaadwillig en razend grauw, dat met ongemeen geweld naar het schavot toedrong en den beul er wilde afhalen, ondanks den tegenstand der gerechtsdienaars. Het was een
om den veroordeelde vast te houden, die nu met geweld poogde uit de handen te geraken. Op dit oogenblik klom een geheim
voor haar, dat gij haar nog eens komt sp
s ten minste een laatst vaarwel te zeggen, eer hij nu sterven ging; hij liep van het schavot tot bij Lina, die daar dicht nevens stond te weenen. Frans, de geheime persoon, die he
oor het volk tot in het bos
genovergestelden kant van het schavot en begon daar zulk een geschreeuw en gerucht te maken, dat de menigte, geloovende dat hij den beul onder hand
r den menschenpijniger! Zijn
gewaad. Nochtans, eer de twee gelieven het aangewezen boschken bereikt hadden, was het schavot door het grauw ingenomen geworden; men had den veroordeelde verlost en laten loopen, en men wilde nu met geweld den beul hebben. Terwijl men de gerechtsdienaren mishandelde, om hen te doen z
en, wierp zich vooruit naar hem, en hare twee armen om zijn lichaam slaande, weerhield zij hem, niettegenstaande zijn geweld. De wanhoop en de wraakzucht hadden haar eene kracht bijgezet, welke haar anders niet behoorde; zij wrong hare teedere arme zoo stuiptrekkend om zijne lenden, dat zij hem in banden sloot, gelijk eene tengere slang, die eene machtige prooi in hare kronkels wil verworgen. Het gezicht van het lichaam haars minnaars, dat daar voor levenloos voor haar lag, had haar tot die ongemeene razernij vervoerd. Begrijpende, dat het beter was, met een eenigen vijand, dan met vele te doen te hebben, schreeuwde noch kermde zij, opdat geen mensch
bemerkt had, sprong hij toe; en zijne twee zware handen op de schoude
ar het Galgeveld sleepte, "trek Geeraart tusschen het kreupelbosch;
geenen tijd had om iets vast te grijpen en weinige klachten kon voortbrengen. Zoodra was Frans niet t
e, hier is
klom; en allen liepen achter Frans om de slachting te mogen bijwonen. Wanneer de broeder van Lina zich van genoeg
is de
ood! sla
ezien werd; te meer daar de woorden van verschooning, welke hij uitgalmde, van niemand gehoord werden, maar in het algemeen geraas versmolten.-Hij leefde geen vierendeel uurs later; de kleede
ond, dat zijn hart nog klopte en dat slechts eene bedwelming hem van gevoel had beroofd. Zijne zuster verlatende, liep hij naar eene gracht en besproeide met het water, dat hij medebracht, het aangezicht en de borst van Geeraart, die dan ook allengskens tot zich zelv
de stad, alwaar Geeraart zich in het huis van Lina tot den diepen nacht verborgen hield. Toen de klokken het gevreesde
eraart hem overtuigd hadden, en dat deze hem met bondige woorden zijne wonderbare verlossing had verklaard, scheen de oude en teedere vader door ontroering te bezwijken; zijne leden verroerden zich niet, zijne wezenstrekken
ijt gij gered, maar insgelijks van allen smaad, van alle schande. De vloek, d
ergoten!" galmde Geeraa
de hemel verleene u een talrijk huisgezin. Uwe zonen zullen toch geene geborene beulen zijn, en gij zult over uwe kinderen niet we
Geeraart hield zich vastgeklemd aan het magere lichaam zijns ouden vaders en bracht slechts onderbrokene dankzeggingen v
e vriendin en echtgenoote Lina, die hij even teeder bleef beminnen.-En wanneer hij, ook oud zijnde, op het
G
ENS
an een zeker getal daarvan te geraken, uit hoofde dat zij meest geweten en verteld worden onder de allerlaagste volksklasse, en zelfs niet tot den gering
chtans verschafte mij de gelegenheid om eenige dier vertelsels af te luisteren, zonder dat men mijne tegenwoordigheid bemerken kon. De vertellers waren vier jongens, die bijna de mannenjaren bereikt hadden, en bij dag op eenen winkel als leergasten van timmerlieden of smeden arbeidden. Gewis, hunne
op eenen keldermond of val gezeten, maanden zij elka
e'[2] poesjenellekelder gesp'eld hebben? Ge w'et wel, Snoef[
-Die k
da die va
overd kornijn in, da di?n brief op di?n tore' draegt,
eter, ik kan Ouw[6] lampen veur nief, ik kan den Betooverden hond, en da van 't Steen, en Visserke v
ooikentrek doen. (Zij trekk
Toe, van doctoor Faussius of van
ertelt liever van den duvel of va
tellen, da gebeurd is op de Kleinmarkt; een bitje verder a'
at is 'en kat;
tendief! Da wilt tege' mij Fransch spreke'! Wel gij kastekindere', hebtde geulie op de Chantji? gewerkt? Heeft eulie vader gardechou geweest, he? Onder den tijd van de Marriene'?[13] Zwi
niemand nie wonen, en het bleef jaren lank o
h! da zal
t huis van onder tot boven afliep, en a's dat dan lank geduerd had, dan kwam de geest tege'slag van den eene' acht
t de gij da, Sus, die dae
g; hij beeft, ik vuel
ond nie toehoudt, stamp
en, al was 't dat de geest niet dé[18] as ro
eest was, en dat di?n uit gierighad[19] ene groote schat had verbeurge. En ge we't wel, a's iemand sterft me' verbeur
had, dan kwam er eens 'ene' keer enen
'ene' niet en 'ne niemendalle, om zoo te zeggen veur ze plesier, 'ene' nacht
' Jan: Is da waer? Derfd
de knoppen, zé hem, van alle spooken en
hand daer op, zé hem[22]; 't is ged
out in klompekes, 'en dozijn flesse' wijn, 'en fles kwak, 'ene
a's hem da gegeven had, trok Jan tege' de
t en zijne' koekpot mê spijs in 'en kamer op d'eerst
het huis af te branden, en hij zette zijne'
f te bijten, en hij kreeg op den duer 'e' stuk in zijne' kraeg gelak 'enen' ouwe Zwits
zijn pan op 't vier en hij lapte daer 'ene' goeije pollepel spijs in.-Dan aen het kissen dat 'e' pleizier
den eene' kant schoon bruin gebakken en hij goei
valt er in eene' keer iet uit de schouw-en
zoo lakker! Daer lé nou mene zieltjeskoek[26]. Maer wa wil ik er aen doen? zeét hem in zijn eig
er de geeuwhonger zoudt van gekregen hebben a
e pan los en hij pakt dat dink op
atd het was?-Het was en
of veur de zot t' houwe', dan zijn ze wel geleverd mê hun' peerdebeenen! Al was 't dat ze d
hebbe' vieze mannen! 'k Zal de' koek liever half rauw binne' spele'.... En hij steekt zijn hand uit om de koek te pakken
nou weêr daer ze daer mê gegoeid hebbe'? Dat is ge'ne kleine potternoster; het is zeker 'en ruggraet
s, ware zoo allemael beentjes aen 'en koor ge
e', dat hem de beenen oppakte en gelijk te
in, maar iedere' keer dat hem de' koek wilde-n-uit de pan neme', viel er 't een of 't an
koleère en hij goeide den doods
hij had al 'en schotel vol koeken
t knabbelen en aen 't zuige' was, komt er in een
et daer in den hoek, daer hem de beene'
nd na de geest mê 'e' wit laken op zijne' rug.-En hij was, och arme, zoo mager g
' oogen, want hij docht dat het nie waer was; maer als het spoo
mê het Zielenoctaaf! Ge ziet er anders maer armoyeus uit, Jan Stek! Zie, zoo 'ne koek of drij en zoo 'e' fleske zou u deugd doen. Maer wa zeg ik? 'k Ge
'en teeke' mê zijne' vinger, als o
slum genoeg om
s heel roematiek en ge moest zoo eens een' valling pakke'. Ah sa, maar zeg m' eens, wat tael spreekte gij? Zeg! is 't van parlé fransé contre alle mense! Ook al niet? Gaet dan maer
rt mê eten, en hij zag n
en de geest die hefte zijn' mager' beenen op en kwam zoo alle
ne' keer op en hij r
ulle', of we weurre kwaei vriende'! A's ge nog wat dichter derft kome', zal ik u die fles eens op uw leelijk gezicht kapo
te-n-er mê aen Jan zijn hand;-maer op d
chijnt da ge warm handen hebt, gebuer? Maer zoo zijn we niet get
het scheel van zijne' kop; maer hij raekte de'
pakken en op de' grond slage', maer da liep nie af; want als
wat da ge van mij hebbe' moet. Waerom komde gij mij hier ruzie zueken, eh? 'k heb
ie a's wenken en n
e' de' geest; allo! laet zien wat da g'
was wel slummer, en hij zé altijd: ga zelf veur-want had h
in de gank, en daer lag 'ene zark mé
hij zé: ja g'houd me wa veur de zot, brurke! Als ge geene nikanik[28] in ouwe zak hebt,
r was 'ene groote put, daer drij groot'
ld? vroeg h
dere' te verstaen. Fransch kan ik toch ook, zulle', want 'k heb vijf jaer gediend-e
j potten uit de' put e
ld, die ik had verbeur
rwonderd. Zijde gij dood? Da zoude nie
heb in d'hel zoo lank moete' brande' tot dat die potte'
groot spijt. Ge zijt dan toch 'ene' schoone jonge'!
eest, arrê! daer is mijn hand,
maer stillekes t' huis. Zoo weinig komplementen a's 't meu
ik u dat g'er eenen aen den arme' zoudt geven, eenen
a zal ik dan hebbe'? Neen, maer als er wa drinkgeld overschiet, dan zal ik het doen.... Ge zijt gij omme
, zé de geest
daer weur ik stapel zot van. Kom hier, 'k
j strunkelde en hij viel in de put en
n in den
e? He, spookske lief, kom eens hier! Heb ik ouw uit d'hel
t spook
ul moeite de' put uit e
n eige' wat gewarmd had en nog twee fle
zéed had. Hij gaf 'ene' pot aen den arme, 'ene' pot
in zijne pot ware' wel
en peerd, en hij sliep op 'e' fraweelen bed, en hij
mê 'ene' lange snuit,
TNO
oor zekere letters welluidendheidshalve de of den bezigt, zonder op het geval te letten. Voor de medeklin
l van marionetten, die zij poesjenellen noemen. Snoef is een personage, die in alle stukken voorkomt en die bijzonder
ar met eene keuninksdochter, eene princers van Turkije, Amerika of Spanje,
, de e hebbende den klank van ein het Fransche le. Voorbeeld: En man, E
veranderd in ouwe, als: wij zouden,
zonder nadruk uitges
uitgesproken; b.v. as ik he
n. Voor de klinkers en de letter H, die hier nooit geaspireerd is, heeft de verkorting geene plaats. Zelf stelt de Antwerpenaar tusschen alle opeenstoo
ene verkorting van lieden. Men zegt geulie of gylie en eulie of ulie; dit laatste voor aan u, als ook voor de
dene tijd van het werkwo
or: ik ze
j
j
zé
l.
zé
n deelwoord
ansche woor
t? Is ulieder vader Garde-Chiourme of slavenwachter geweest? Men merke hierbi
atig in de Antwerpsche straattaal voorkomt: h
ieuwen is in Antwerpe
lbe verandert meest altijd in k, als ga
rledene tijd van het
voor: ik
be
be
bego
. be
bego
n deelwoord
erledene tijd van he
oor: ik
j
j
j
dé o
dé
r ij in a en men spreekt, alsof er stond had, lak, gezo
s eene zachte eu: zorg, zeurg; verbor
na; de a heeft den korten klank van
ellijk vóór het werkwoord, anders zegt men hem. Zag hem dat hem sli
gen den
n: dronken worden.-Van zijnen cen
onger
eersten koek krijgt, een Vader-ons bidden voor de geloovige zielen
waar de paarden
Mécan
R TEN TIJDE VAN
ENS
twaalf jaar oud. De schoolmeester gaat heen en weer met een ernstig, ja, bijna grammoedig gelaat; hij houdt een pennemes in de hand en is bezig met pennen te vermaken. Het is zichtbaar, dat het meerdere getal der leerl
dat gij de buiken van uwe A's wel vol maakt, en d
eens!-Monsieur, ma plume is te slap! De mijne is te
, aan Karel, die nevens he
l op uw' kneukelen krijgen. G'hebt weer al
heffende.-Dan moeten ze mijn' pen maar verma
[29] Victor, pas op dat uw geschrift nie
-Mag ik meê pennekepik[30] doe
n, gij moogt niet m
zeggen, zie na! Meester, meester, V
trekt Victor met zijn oor.) 'k Zal u leeren, luie vlegel. Dat ligt daar den heelen dag te spelen, in plaats van te leeren. Zijt ge niet beschaamd,
gers stopt.-Ai mij! ai ai! hi hi! och Heer! mijn oor! 'k zal het
doen, niet waar? Laat uw geschrift eens zien. Het is beter dan gisteren,-dat verdien
d! Wat kan ik daarmee doen? 'k Ben er ve
eschrift van gisteren. Hij heeft daar straks ee
rs kan lijden. (Na eene tusschenpoos tot al de leerlingen.) Ge
ester!-ik niet!-ik wel!-ik kan mijn cahier niet v
stem.-"De wederspannige Absolon ...
a, zeg nu nog, dat wij pennekepik doen, overdrager
Absolon...." Lawijdmakers, gaa
meester, meester, Victor t
n mij niet laten voortgaan; leert die barbaren dan al! (Dicteere
eester, nu nijpt hi
een van de school, nijdige jongen dat gij daar zijt!... "trok op tegen het le
t mijne pen wegg
ester, hij heeft ze verlor
daar zijt! (Hij plaatst Piet op de knie?n in het midden der school en doet hem met elke hand eene schrijfkas in de hoogte houd
ge God ... almachtige God ... strafte de boosheid ... de booshe
te gauw, meester. Ik
en! Ik geloof waarachtig, dat ze een komplot gemaakt hebben om mij van de school te doe
ester; Victor heeft weer okentrek[34] ged
ek aan 't doen!-en ik schreeuw mij te barsten voor
m naar de andere
, dan zal ik u eens in de goot slaan, en ga, roep dan uwen vader en uw' moeder maar, labbekak! (Zij vatten elkander bij
en dat gij daar zijt. Maar ik zeg het u: zijt zeker, dat de eerste, die zich nog durft verroeren, de school afvliegt.... Past op! (Groote stilte in de school. Victor
veldslag ... Absolon den veldslag ... verloren hebbende ... hebbende, begaf zich op de vlucht...." Frans,
NS.
onder eenen boom door ... doch zijn lang haar ... lang haar ... verwarde in de takken ... van...." Fran
tanden gekneed, en een uitgesneden manneken er aan gevoegd. Hij w
ai, daar hangt Absol
u leeren papier knauwen! Nu zult gij dezen noen niets te knauwen hebben. (To
laatste woord? Gaat gij het z
nu zeg ik he
in den rug.-Zeg
k schreeuwende.
aan u niet gevraagd, schreeuwer. G
n zeer gauw.-Abchg-hang
genoeg. Wij zullen het namiddag spellen.-D
er lessenaars; de meesten leggen hunne catechismussen open op hunne knie?n om beter t
p de eerste les! Edward
w.-Drie,-'k wil zeggen
bottekop! Gij, Victor
uitstekende.-Zeven: hoovaardighe
et, hoeveel Goden dat er zijn. Gaat gij van
de marbollen in de dr
e doen klontjen-trek en witb
t wilde onder de tafel.-Schelmen, er uit!-
weer kruipende-Ai mij! 't is in mijn oog!
Een van Victors oogen is rood en schijn
van komt. (Hij neemt hem zoetjes bij de hand.) Kom hier, jongen; zit aan de g
ensmonds.-Di
deur gebeld; de m
naar de markt geweest, om wat selder en ajuin te koopen, gelijk een mensch zoo al noodig heeft in zijn huishouden;
js,-niet waar, Victor? Het is een mijner beste leerlingen;-hij is daareven
eeft hij aan zijn oog, o
ictor,-zeker uit nijd, omdat hij zooveel leert. (Tot Edward) Edward, pas
elf gedaan. G'hebt Victor met
franke ezel[39],-want er is toch niets goed van u te maken.
moeder hier is, eh? Dat 's niets,
l, die bij meester Huysmans ter schole gaat? Eh wel, die spreekt altijd van Amerika en
ie, daar hangt ze! (hij wijst op de landkaart.) Uw Victor
-Dat wilde ik
aan uwe moeder, wat bol gij in de geographie zijt! (Victor gaat voor de
OR.-
t, alsof hij gedurende geheel zijn leven op zee gevare
lijk? Zoo een kind! Waarachtig, 't is gelijk een
en stokje boven de kaart.-V
stoutheid.
onder de kaart plaatsen
.-Van
e de rechterzijde der kaa
t.-Daar op zijde, waar g
eden zag.-Hoe kan het toch zijn! Kom hier, Victor, dat
-Waar wonen wij? In wel
ernstig.-Op d
Ja, ja, op de Paardenmarkt, juist!-Maar in welk land zij
-In Bel
r Hottentotten op de kaap de Goede Hoop.) Dat is mis, Victor. Toe jongen, g'hebt Belgenland daar straks wel vijfentwintig keeren gewezen. (Tot vr. Van Laer
e stem.-Wat leelijke mouwst
moeder op heeft, eh? Hebt gij geenen
er eenen: le
ende.-Silence, d
vader wil in zijne koppigheid hebben, dat mijn Victor een ezel is, en dat het beter ware hem eenen stiel te leer
gelijk van de wereld. Gij kunt er ongetwijfeld eenen p
hoek der school geworpen. De bal vliegt m
mensch met papier durven werpen in tegenwoordigheid van d
eft dit gedaan? Wie durft die achtba
aan, meester! Hij heeft gezegd: zie,
r slepende.-Hier gij, schelm! De deur uit,
, dat ik nog zal weerkomen, eh?-maar 't zal ni
en gaan oppassen; maar ik zou gaarne hebben, dat gij mijnen zoon leerdet pennen vermaken; want hij
el, ik zal het hem op het oogenblik leeren, dat g
.-Ja, pennekepik
.-Meester, Edwa
ij is het zelf.-Hij zegt, da
ordoen. (Hij vermaakt langzaam eene pen en zegt opvolgend:) Gij neemt eene pen in de rechterhand en laat ze overgaan in de linkerhand; d
eester! daar vliegt een meulde
ra!-Pakt hem!-Hoe na of ik h
boven in de school. Vr. Van Laer, die voor de kevers schrikt, weet niet, waa
n! (De meester neemt den kever van haar hoofd.) Ai, mij! daar houd ik eenen schrik van. Het zinkt altemaal in mijn' beenen. Wel
ons, Victor, vermaak nu eens eene pen. Eerst op haren rug, dan op haren buik
eet ik nu haren buik, e
stoutelijk door, Victor.-G
te snijden, geeft hij zich zelven eene diepe snede in den vi
.-Ziet eens wat snee. (Zij beziet den verbaasden meester met woede.) Meester Verdonck, ik weet niet, hoe gij niet
ij kon toch geene pen ve
et uwen rug en uwen buik! Maar ik zal er wel op passen, mijn kind te laten bederven in zoo een nest. Hij zal naar eene andere
-Maar, mada
r zijnde, keert zich nog eens om en steek
et waar?-Geeft mij nu nog eene geraaktheid,-maakt mij lam aan armen en beenen! Dan zult gij blij zijn, eh, hartvreters? Dan zult gij lachen, eh, monsters? (Hij bedaart een weinig en zegt met neerslachtigheid:) Hoe kunt gij toch zooveel verdr
meester! Piet heeft een' vlieg
hoop ezels,-zoo bot als visschen. Nagels van mijne doodkist!... (hij hoest twee of driemalen met pijn.) Ja, nagels van mijne doodkist;-want ik gevoel wel, dat gij mij onder den grond zu
n over banken en tafel
ol is uit!-Wie speelt er mee broekstavast?-Wie doet er mee in
chuddende.-Aures habent et non audient! Alweer twe
TNO
wijd. G
in het spel; men steekt of pikt er beurteling na
Bedrieger,
euring of
Schri
r. De speler moet, op aanwijzing van zijnen makker, al de O's met li
het gemeene kwar
gaan. Bakken, voor straffe later dan d
le zijde naar boven, dan heeft men klontjen-trek, en men trekt een getal krieksteenen uit den inzet. Vallen ze integen
oud sch
postig, stoutmoe
eikever of
lagen,
hillende k
WADE
RH
tenschappelijke kennis beloochenen, en ons tegen onzen wil doen droomen van onzichtbare geesten en van eene geheime en onbekende ma
eermaken en woonde alleen op eene gehuurde kamer. Haar fijn gelaat droeg al de kenmerken van gezondheid en van levensvreugd; haar eerbaar gedrag en blijde inbors
op de baan, om langs de binnenwegen huiswaarts te keeren. Zij spoedde zich zeer; want de lucht betrok met zwarte wolken, en de duisternis scheen onverwachts haar te zullen overvallen. Het was dien dag stikkend heet geweest, en alles deed nu vreezen, dat een schrikkelijk onweder ging losbarsten; des te meer, daar eenige walmende
e benauwdheid de handen voor de oogen; maar zij verschrikte nog meer, toen zij dicht bij zich eene zonderlinge stem hoorde, die haar vroeg wat u
hter, wat u
n gansch verdwaald,
t ur
erimpeld gelaat van het oude wijf betrekk
den zot houden! Gij doet niet wel, dochter, met na de negen ur
der de aanraking van het oude wijf werd het ontstelde meisje ijskoud: zij voelde eene onbe
et hoofd te slaan, om de kwade hand, die zij vreesde, te breken; maar nu was het wijf reeds zooverre in een duister pad gevorderd, dat The
raakte Theresia eindelijk in hare woning
oepen; maar niet zoodra had hij eenen voet in het vertrek geplaatst, of hij deinsde met eene
sia is
hangen; haar gelaat was wel doorschijnend als glas en van gele kleur; maar hare oogen waren open en, alhoewel afgrijselijk glinsterend, toch levend en niet gebroken. Een der bijzijnde mannen wilde den neerhangenden arm op het bed leggen; dan, hij verschrikte niet weinig daar hij dezen arm zoo stijf en zoo onbuigbaar als ijzer vond. Niettegenstaande
tigste uur ontwaakte zij vanzelve. Wreef eene wijl aan hare oogen, als iemand, die geslapen heeft, bezag als verbaasd hare kamer en de om
kwaal overkomen was; maar zij begon telkens nog bitterder te weenen en antwoordde niet
mij: ik ben
van eenen zieken geest. Maar het verhaal harer ontmoeting met het oude wijf gaf ten minste aan alle b
n, op den dag en het uur harer ontmoeting met het oude wijf, overviel haar plotseling eene slaapziekte, die, als de eerste, telkens achtenveertig uren duurde. In deze zonderlinge kwaal moest zij ijselijke dingen hooren, zien en lijden; dit kon men genoeg uit eenige afgebrokene klachten en woorden vermoeden; maar noch beloften noch bedreigingen konden haar doen zeggen, wat zij dan voelde of zag. Een geheim en voor haar schrikke
ks niet: maar op slag van twaalf uren ontsloot de slapende hare blinkende oogen en begon zweetend en met een schrikkelijk gorgelgeluid tegen een onzichtbaar voorw
e kwakzalvers en alle bezitters van geheimen tegen tooverij hier waren geraadpleegd geweest. Men had alle soorten van woorden, in bekende en onbekende talen, over de zieke dochter gesproken; zij was met eene levende padde in hare hand gaan slapen; zij had twee doodsbeenderen over kruis aan haar voeteneinde gelegd; onder haar ho
dag haar laatste dag scheen te zullen zijn. Zij had nu geheel het voorkomen van een gekleed geraamte gekregen; hare w
ver alle tooverij en van alle kwade handen en verwenschingen kon verlossen. Zij verhaalde, hoe hij hare koeien onttooverd had; hoe hij de kwade hand van het kind
jk alle zeventigjarige menschen, kromgebogen, met wit haar, ingevallen wangen en diep gezonken oogen. Nochtans, er blonk ene zekere edelheid
bezag hem met onverschilligheid en ongeloof. Hij, zonder op haar te letten, ging beurtelings in elken hoek der kamer eenige onverstaanbare woorden mompelen, nam twee brandende stukken hout u
is eene kwade
t het w
ets op uwe c
ga alle maande
nooit verwenscht
eel mi
of uwe moeder u ooit verwe
beminden mij zeer en zi
t eene zwarte
ee
middernacht op eene
oo
lijk hebben met te denken, dat
ben ik ze
j verlos
ij dit
oord
wil verl
e hurken zitten, en blikte stijf in de dansende vlammen, t
e vreesachtigsten zouden wel gaarne de kamer verlaten hebben; maar geene zou het hebben durven wagen, over de brandende kruishouten te stappen, vermits zij wisten, dat eene tooverhek
ond de oude man op: en weder voor het
aal en degene, die de kwad
ude tooverhe
e oude to
weet he
en gij stierft, terwijl ik pogingen doe om de kwade hand van u te lichten, zoudt
toch sterven, als gi
uw goe
J
ich dan naar de bena
ik iets noodig, dat ik niet vinden kan, dan op het kerkhof van een dorp in het land van Waas, over de Schelde. Ik zou
warte kunsten had pogen om te gaan, "maar mogen wij niet weten, wa
p, waar een zeer oud beenderhuis staat, en waar honderdjarige bekkeneelen in den kerkmuur gemetseld zijn. Daar moet ik, 's nachts te twaalf uren, met een nieuw mes
de vrouwen bijeengelegd en de
onze pogingen misschien voor altijd nutteloos zouden zijn. Belooft mij dan op goeder trouwe, dat gij drie mannen zult zoeken. En ziet hier wat zij moeten doen: een hunner zal eene handvol erwten hebben; wanneer te middernacht de deur opengaat, moe
den man te volbrengen. Deze nam zij
Overmorgen, zal de kwade hand gelicht zijn, e
e kruishouten op, wierp ze in
ar den ouden man vernemen; doch men zeide hem telkens dat hij vertrokken wa
n Theresia te waken. Na veel gaan en komen had men er twee aangetroffen, die het op zich
ik inderdaad geen groot liefhebber van tooverij of geesten ben. D
uit. Theresia lag daar voor ons te bed; zij sliep met gesloten oogen, en ware het niet hare geraamtemagerheid geweest, zoo zouden wij niets vreemds aan haar gezien hebben. Op eene zonderlinge wijze stonden onze gemoederen onder den invloed van den tijd: van elf uren tot half twaalf klom onze vrijheid van geest en werd onze stem luider en vroolijker; maar van half twaalf tot middernacht vergingen ons allengskens de moed en de spraak tot zooverre, dat wij bij het naderen van het plechti
vóór ons staan. Met opengespalkte oogen blikten wij naar de deur, niet twijfelende, of de tooverheks zou ze gaan openen. Maar nu werd onze aandacht eensklaps op Theresia getrokken. Deze lag met open oogen en ontwaakt; eene ijselijke uitdrukking lijk, als om van onder een pletterend voorwerp los te gerake
n, neen, scheur mijn hart niet met uwe nagelen
en hernam, alsof ieman
laat mij los, trek dien brandenden priem uit mijne borst, ik
ons aangezicht vloog. Theresia sloot hare oogen, haar gelaat kreeg plotseling eene kalme uitdrukking: zij sliep als te voren. Deze overwinning gaf ons moed en kracht terug; wij achtten onzen last volbracht en waren blij genoeg, dat wij nu de kamer zonder schaamte mochten verlaten. Maar eene nieuwe verschijning moest ons nog het bloed in de aderen
het u wel zeggen, wij volgden hem op de hielen en ontvluchtten het insgelijks. Op de straat zijnde, bekenden wij elkander, da
zij in slechten staat was en met moeite nog kr
s zou treffen en Theresia verlossen. Maar hem moesten eenige voorwerpen gegeven worden, namelijk: het ongekookte hart van ee
ite. Er was niemand, die zijnen hond wilde geven, vermits men wist, dat de kwade hand van Theresia op het dier moest gelegd worden. Men vond geenen enkelen gebuur, die er trek naar had om eenen betooverden hond in huis te h
Theresia's woning. Daar de plechtige verlossing niet mocht bewerkt worden onder het dak der betooverde, had de schoenm
n eene zware breinaald; in den schoorsteen, over een groot vuur, hing een koperen ketel met ziedend water; daarnevens, in eenen hoek van den haard
ere einde van het vertrek, in de halve duister
it zijnen zak, deed die open en stortte zekere groene stof er uit op een stuk papier. Zonder twijfel was dit het mos, dat hij van een honderdjarig doodshoofd gekrabt had. Hij smeet onder he
e geburen wend
n zal ik het met den breipriem doorboren; zij zal mij smeeken en bidden, den priem uit haar hart te trekken, maar ik zal het niet doen, dan
lte dicht bij elkander te dringen. Eene oude vrouw viel in onmacht en gaf aan vier of vijf der vreesachtigsten de gelegenheid om, onder v
ijf m
en klagend gehuil, alsof er iemand in de buurt op sterven lag. De schrikverwekkende galmen brachten de verwarring onder de vrouwen ten top; men hoorde eenig
wee m
nd en den breipriem in de andere. Met het oog op de naald v
r een gerucht en zware stappen, als
wen, terwijl zij elkander met hevigheid vastklits
heks.... Twee gendarmes en de commissaris van politie! Met eene wonderlijke gezwindheid klampten de gendarmes de
éne m
ns volgen!" spra
ik?" vroeg de g
woord, "gij oefent onwettelijk de
k op het uurwerk en zag, da
, één kort oogenblik slechts! Ik smeek u, o! nog eene hal
aanden voet volgen, of wij doen u de duimkens aan! Gij zij
geweld tegen de gendarmes en wilde zich vooruitwerpen naar de tafel; maar nu zonk h
t hij zich machteloos in de armen der gendarmes
hem ontvlogen, of er kwam iema
daar juist gestorven, en ditmaal is zij
het tuchthuis in afwachting, dat hij veroordeeld wierd, als hebbende de geneesku
Hoe vindt men den knoop van de voorzeggingen des ouden mans, die onmiddellijk door den dood van Theresia bewaarheid werd? Wat mij aangaat, ik zie er weinig dag door en wil er niet meer aan denken; want het doet mij droomen en bang zijn in de duisternis. In alle geval, ind
TNO
emeente bij
emeente bij
ISSIMA OF DE D
ENS
willen plaatsen; maar bedenk u toch driemaal, eer gij u zelven eenen Dahlia's-liefhebber noemt. Gewis gelooft gij, in uwe redekundige eenvoudigheid, dat men, om Dahlia's-liefhebber te zijn, alleenlijk de Dahlia's mo
schen. Onder dezen is de welhebbende burgerklasse met de meeste razernij op de Da
rgenkoude, staat hij als een steenen beeld voor eene Dahlia-bloem geplant; hij telt hare bladeren, drukt hare kleuren en tinten in zijnen geest, spreekt haar aan, gaat weg, komt terug en begint opnieuw zijne bespiegeling. Roept men hem om te eten, zoo komt hij, wanneer alles koud is, en slokt de spijzen binnen, zonder te weten wat hij doet. Hij spreekt niet, beziet ternauwernood zijne vrouw en kinderen, en springt even gauw als een gejaagde den hof in. Dan krabt hij hier den grond rondom den wortel van eene Dahlia op, steekt daar een stoksken om de bloem te steunen, hangt wat verder een blad papier om er eene te
iets schooners op de wereld dan de Dahlia?"-Vruchteloos doet gij pogingen om hem op een ander onderwerp te brengen: zeg hem, dat de vierentwintig artikelen[45] zijn aangenomen, hij beziet u als een inwoner der maan, die van geene artikels weet. Zeg hem, dat het huis van zijnen besten vriend
j zal beweeren, dat dit alleenlijk daaruit voorkomt, dat de jongeli
hlia van buiten en zal op een rolleken zeggen dat de Dahlia oorspronkelijk is uit Mexico, in Amerika, waar zij in het wilde groeit en slechts enkele bloemen als starren geeft,-dat zij haren naam ontleent van Andries Dahl, eenen Zweedschen kruidkundige,
en slaan, wanneer het op de eer van eene Dahlia uitkomt. En, ziet gij hem ooit met een blauw oog te voorschijn komen, beschuldig zijne goede vrouw toch niet: het is de eene of andere Dahlia's-liefhebber, die hem dus heeft toegesteld.-Gij moogt ook niet gelooven, dat deze man andere bloemen onder zijn gezicht lijden kan; de Roos is niets voor hem; de geurrijke Anjelier[46] vertr
ngen langzaam, en hij vervalt inderdaad in eenen slaap des geestes, tot bij het aanbreken der Lente. Deze mijmering, dit levensverdriet is hinderloos; zelfs ziet hij dan nog wel eens zijne lang vergetene vrienden; hij betoont eene stille genegenheid voor vrouw en kinderen, slaat eene slepende aandacht op zijne veronachtzaamde huiszaken en verdient alleszins den naam van een goed mensch. Men mag zeggen, dat niemand zoo onmiddellijk onder den invloed des hemels geplaatst is als hij; niet zoo haast is de eerste maand van het Nieuwjaar verloopen, of hij werpt iederen dag eenen langen blik in de hoogte; is de hemel blauw, dan glinsteren zijne oogen den verkw
Schepper, heeft haren schoot ontsloten en de lucht met balsemgeuren bezwangerd. Er hangt boven den gistenden grond iets tooverachtigs, een onzichtbare wasem, die ons de blijde overtuiging indrukt, dat het niet meer vriezen zal, en dat de plantenslaap ge?indigd is. De Dahlia's-liefhebber blijft eenige oogenblikken getroffen staan; hij zuigt met lange longspanningen de lentezucht in en voelt zijn leven verdubbelen; dan spoedt hij zich met jonge stappen vooruit door de paden van zi
geestdrift uit, "hier is de Z
n voor ons Leopolleken!" De vader geeft de bloemkens voorzichtiglijk aan het kind; maar de kleine guit steekt ze in den mond, eet er de helft van op en verplettert de ander
voorgeborchten van Antwerpen; hij is een middelhebbende burger van omtrent de vijftig jaren, een
spijt verliet en zich in eene andere kamer begaf, hadde ik er moete
beschreven papier en wat smalle stukskens lood, benevens alles wat er tot schrijven beh
g al eene aardige: chocolade met melk.-Ik zal haar in het midden zetten met Englands pride, don Carlos, Formosa en Hortense Knyff. Maar waar plant ik de koningin mijner verzameling? Waar zet ik mijne Striata Formosissima?[51] Ik mag daar niet losselijk over beslissen. Laat zien, alles eens wel overwogen. Zet ik haar voora
e bedenking over de tafel hellen en bleef zoolang met hardnekkigheid aan zijn onoplosbaar vraagpunkt denken, dat h
d, "waar zal ik mijne Str
as met zich opnieuw, doch met meer wanhoop, voor het hoofd te slaan, deed een ander Dahlia's
weerkens
et midden van het vertrek, plantte zich vóór hem, zag hem s
Striata Formosiss
eid aan en scheen genegen om te lachen; doch h
n nog zes weken aanloopen, eer wij onze Dahlia's zullen kunnen planten. Denk gij er nog eens wel op;
is. Niemand heeft haar in honderd uren in het ronde; ik win er dit jaar nog vijf of zes medailles mede.
bewaard? Hebt gij haar in droge zem
dezen Winter geen water
eken: zullen wij onze kinderen nu niet na den Paaschtijd laten trouwen? Zij kennen elkander nu lan
, Bielens, gij moest mij dit eens in het Vlaamsch zeggen. Met hu
n als muizenooren, witte grond, overgaande tot purper en geboord met violet. Welgemaakt; s
em zijn, eh? Wit met violette boorden; muizenooren? Daa
van geen Dahlia's meer, vóórdat gij mij bescheid gege
zeker. Zijt gij nu tevreden? Daar is mijne hand en
ij ook wel; wij moeten eens goed over de zaak raadplegen.
ocht anders nog wel in den Dahlia's tijd vallen. Bezorg gij alles; mijne toestemming is u
eb ik ze onder glas te broeie
ok uit den kelder. Als gij weg zi
inderen. Ik zal alles bezorgen. En om te doen, gelijk het behoort, zal ik dezen morgen mijne
ij kunt wel denken, als ik mijne wortelen eens gezien heb, dat ik dan niet ve
er, nam uit deze kas een mes, uit dien bak eenen hamer, van de schouwplaat een stel stempelletters, van den grond een draagbord, daarbij een potlood en een geheel boek papier. Aldus, met zakken en handen vo
worden gelijk eene hel. Gij zijt nu nog al eenigen tijd bij uwe zinnen geweest; maar het gezaag en
nd van ongeduld te trappelen
eutel,
e vrouw lachend, "bijt mij ma
lia's naderde. Ha! zijn oog mag met wellust dwalen langs de planken, waarop zijne wortelen geschikt zijn. Zie, zij dragen elk een getalmerk, op een looden plaatje gestempeld; maar
all, de gloeiende vuurbol, en de tweekleurige Nonpareil; verder de gulden Topaas, de zilveren Virgin Queen en de zwarte Sambo. Duizende andere Dahlia's vertoonen zich in het verschiet; hunne veelkleurige bloemen, als in een onmeetbaar dambord dooreengeschikt, doen het oog van den ontheven liefhebber verdwalen. Het schijn
lijk verging toch het toovertooneel; dan wierp hij eenen fieren blik op een houten ba
ped perfection niet zult overwinnen; maar zij kennen u niet. Zij weten niet, hoe uwe bruine purperstrepen uit uw wit hart glinsterend stralen. Ja, zij durven de doffe vlekken v
van Bielens zoon was juist uit de stad te huis gekomen. Daar zij voorbij de woning van haren toekomenden man gegaan was, twijfelen wij niet, o
, om aan vader nu bescheid te v
d streelend op het voorhoofd
kt, dan komt het er nooit van. Uw vader is in eene goede lui
een de dochter
dan mag ik trouwen na
ven,-wees daar niet bang voor. Ik zeg toch niet, dat gij ongelijk hebt. Frans is een eerlijk burgerskind; hij pas
e verrichten. Weinig tijds daarna verscheen Frans Bielens, gekleed als een jong heerken, tamelijk fraai van gestalte en aangezicht en van een wakker voorkome
et den naam van zoon vereeren: het hangt dus van M. Fruyts alleen af, ons blijde en gelukkig te make
l, dat gij het ijzer niet koud wilt laten worden. Gij hebt gelijk, het is dat gij
de kelderd
boven komen: er is ie
ordde op haren roep. Zij verstond het zoo
terston
ur aan stukken slaat; de schabben worden krakend van den muur gerukt, en van den eenen kant naar den anderen geworpen. Het is er in den kelder als eene hel in het klein, uit welke de stem van M. Fruyts zich als de
haren man over zijn breken in het haar te vliegen; doch h
uit welks holte hij spottend de zemelen op den vloer stort; in de andere hand houdt hij met nijpende kracht een stuk wortel, dat gebroken schijnt. Zijn gelaat! o, zijn gelaat getuigt van de uiterste wanhoop:-de wenkbrauwen over de ogen gezonken, de hoeken van den mond stuiptrekkend naar achter, en de bloote tanden opeengesloten als van iemand, die bijten zal.... Met schokkende stappen, als een treurspeler, komt hij vooruit en stuurt zijn
n, zot getrek! Zijt gij v
enden blik op zijne vro
cht gelijk de kwade moordenaar. (Zij verzacht hare stem spottend.) Daar is zeker een Dahlia's
s vaders vatten.-Och, vader, wat
iggen, en geeft haar zulken geweldigen stamp, dat zij huilend de deur uitvliegt.) Lomp, lui beest! Gij tooverheks,
tten en baldadigheden te doen? (Zij komt met de handen op de heupen voor hem staan en snauwt hem toe.) Zijt gi
ouwen en de jongeling het oogenblik zijner verkoeling afwachtten. De ongelukkige liefhebber sloeg zich van tijd tot tijd met de hand voor het hoofd, en scheen aan de bitterste ziels
at uw vader mij aangedaan heeft? Maar ik zal uwen lekkeren vader wel vinden. Hij zal geenen en
, Mijnheer Fruyts, dat mijn vader u ooit misdaa
voor zulke verraderlijke vrienden, die ee
ot kwaad heeft mijn vader
Dahlia's niet doen sterven-uit nijd, uit afgunst? En heef
n vader heeft uwe Dahlia's do
at ik mijne beste Dahlia's op paardenmest moest planten?-En is
zeggen; maar gij weet het, mijn vader is gevaren gelijk
n mij heden is overgekomen, dat zal hij mij duur betalen. En zeg hem maar:-van nu af aan geene vriendschap meer; en gij, die den stille en den fijne zoo uithang
nsch van vijfenveertig jaar toch zoo zagen!-Wa
verdriet. Dat weet ik, wat er gebeurd is, en ik zal het
zeg mij toch eens, wat nieuw onge
dde hij weer, omdat hij wel kon denken, dat ik dit jaar de medaille zou winnen.... Maar, o schelmerij! (Hij geeft aan zijne stem een fleemenden toon.) Jan, zegt hij met eenen
, wat is er ges
ratten zijn naar de zemelen gekomen, en als die meest opgegeten waren,
den? Geene armen of beenen gebroken? Moet gij daarom zoo te werk gaan en de g
niet! (Tot den jongeling.) Mij
ief, jaag hem niet weg! Gij hebt
alschaard, die mijne Striata Formosissima aan de ratten overgeleverd h
er eens kort spel mede maken. (Zij vat haren man bij den
emens was te planten. Hij hield nog altijd het stuk wortel van zijne Striata Formosissima in de hand, en wrong het stuiptrekkend tusschen zijne gespannen vingeren. Zijn hoofd hing krachteloo
l mijne hoop is met u vergaan. O, hadden de ratten geweten, dat iedere beet, dien zij u toebrachten, een beet in mijn hart was! Hadde ik het kunnen voorzien,
rp hij, als eene maledictie, het
rdwaalde hij, dat hij dien dag weigerde te eten, iets, wat hem nog nooit was geschied. Al de gebeden zijner d
j eenig naberouw te gevoelen over de barschheid, met welke hij zijne dochter en den jongen Bielens behandeld had; doch de gedachte, dat men hem onder de Dahlia's-liefhebbers zou uitl
r de jongeling naderde stoutelijk en rijkte hem een gevouwen briefje toe. Ongeduldig n
at roode kleur verft zijne wangen? Waarom die blijde zucht, die zijne bors
rklaar dat ik heden aan den heer Frans Bielens eenen
n vermaardsten en geloofw
riep M. Fruyts in verrukking uit. "Bedriegt gij mij ni
et mos er af en betastte den wortel aan alle zijden met eenen zoo zoeten g
mompelde hij, "ja, een
gedachte versomb
ans, dat gij die Dahlia hebt, gij kunt er zo
d is, heb ik niet over den goeden uitslag mijner pogingen gewanhoopt. En gij ziet hoe gelukkig ik was. De heer V-- heeft mij zijnen eenigen wortel afgestaan. Nieman
n Bielens naar het huis voorttrok. Hier zat de dochter bij de stoof te weenen, dat de tranen van hare wangen biggelden. Vrouw Fruyts rustte met het hoofd op de hand; haar aangezicht was verre van aan
meer. Haal al gauw eene goede flesch uit den kelder,-van het patersvaatje! En gij, mijne lieve Trees," sprak hij, zijn
ijner dochter in di
sissima! Leeft lang
TNO
verdrag tusschen
thus Cary
ychnis
igitalis pupurea-Cheiranthus-Astrantia-Cam
lanthus
vele mismaakte bloemen geeft. ZIJ DOET HET wil zegg
schoonste
is een fr
rpen, waar talrijk Dahl
ia's kweeken bij middel van scheute
ianthus Caryophyllus of Anjelier
eenmol (Grillotalpa) zich bij voorkeur nederze
I