am in West-Europa tot staan gebracht. Het rijk, waarover de kaliefen, opvolgers van Mohammed, regeerden en waarvan Bagdad in het midden der achtste eeuw de hoofdstad werd, strekte zich toen u
én staatkundig geheel. Binnenlandsche twisten leidden tot verbrokkeling: in de tiende eeuw staan zelfstandig naas
schap bestaan heeft, zonder dat dit tot nog toe even duidelijk als bij de Indo-Europe?rs is aangetoond geworden. Hebben de zoogenaamde oeralo-alta?sche volkeren een zelfden oorsprong, dan is in elk geval het onderling verschil nog veel grooter geworden d
dezelfde eeuw de naam Tourkoi genoemd wordt. Het militaire gevoel was bij hen zeer sterk ontwikkeld. Zij waren in de eerste plaats soldaten, trekkende, waarheen de fortuin hen voerde, levende, als het mogelijk was, op vaste plaatsen, maar die ook gemakkelijk verlatende, als een sterkere kwam, d
nder godsdienstig stelsel hebben de Turken, weinig bespiegelend aangelegd als zij zijn, zich nooit druk gemaakt. Evenals het vroeger tot hen gekom
het toenmalige kaliefengeslacht. Met hun optreden in Voor-Azi? beginnen nieuwe veroveringen der Mohammedanen; het laatste overblijfsel van het Byzantijnsche rijk in Azi?, Klein-Azi? of Roem (= land der Romeinen), werd door de Turken veroverd. Maar door hen begint ook de verbrokkeling van het Kalifaat van Bagdad in een aantal kleine staatjes onder verschillende dynastie?n, die den kalief slechts in naam als hun meester erkennen. Meer direct wordt de kalief be
ch van den atabêk feitelijk losmaakten, zoodat de verbrokkeling, reeds onder de kaliefen ontstaan, bleef voortduren. Het belangrijkste der zoo ontstaande rijkjes vond men in Klein-Azie, met Iconium en later Nicaea, dus vlak in
land van Phoenici?rs en Isra?lieten, werden de Mohammedanen teruggedreven en verschillende kleine Christelijke staten vormden zich daar, in naam vereenigd onder het koninkrijk Jeruzalem. Maar het was voor de Christenen een blijdschap van korten duur. De Turken, onderling verdeeld, toen de Christenen kwamen, vereenigden zich en vonden verschillende voortreffelijke leiders, waaronder een eerste plaats inneemt Salah-ed-Din, uit den stam der Koerden, wiens vader groote macht had weten te verkrijgen in Egypte en die zelf aan het kalifaat van Ca?ro feitelijk een einde gemaakt had en behalve heerscher
l van Dzjengis-Khan aannam, hadden zij China veroverd en zich daarop naar het Westen gekeerd, ook daar alles neerwerpende, wat hun tegenstand wilde bieden. Na Temoedsjin's dood drongen ze door in Europa, kwamen door Rusland in Hongarije, Polen, Boheme, Silezi?, Moravi?, Illyri?, maar keerden toen terug, onoverwonnen. Alleen Rusland bleef langen tijd onderworpen aan het rijk van Kiptschak, ook wel het rijk der G
anli of Osmanen heet. Zijn grootvader Sule?man, zoo luidt de overlevering, kwam uit Khorassan met een groot aantal Turken naar het Westen getogen, maar verdronk in de Eufraat. Zijn dood deed zijne volgelingen uiteengaan. Twee zoons met een vierhonderd families trokken naar Klein-Azie. Daar dichtbij komende, aanschouwden ze in de verte een veldslag. Zij besloten de zwakste partij te hulp te komen en bezorgden daardoor dezen de overwinning. De v
kele steden als Nicaea, Broessa, Nicomedia, Philadelphia en verschillende sterke kasteelen. De Seldsjoeken, sedert lang sedentair, hadden hunne krijgersgewoonten afgelegd; hun Islam verdroeg zich met
r op den duur geslavoniseerd, ten Zuid-Oosten van de Donau, in het Noorden van Macedoni? en Thraci?, vanwaar ze soms zelfs Constantinopel bedreigden; zoo verschillende Slavische stammen. Dezen verspreidden zich, soms met, soms tegen den wil des keizers, zoo wat door alle deelen van het Balkan-schiereiland; men vindt ze in Thraci?, Macedoni?, Epirus, Thessali? en zelfs hier en daar in Midden-Griekenland en in den Peloponnesus, maar in compacte massa vooral in het Noord-Westen. De Slaven daar vormden een uitlooper van de Slavische opmarsch naar de Elbe, die een gevolg van de groote verhuizing van Germaansche stammen naar het Westen was. Verschillende streken, sedert door Slavische volksstammen
Servi?rs tot de Roomsch-Katholieke kerk behoorden. Grieksch-Katholiek was ook een volk van twijfelachtige afkomst, de Walachen, die zich tegenwoordig meestal Roemenen noemen. Het is onnoodig hier in te gaan op de vraag, of de Roemenen werkelijk afstammen van in de dagen van keizer Trajanus in de Romeinsche provincie Daci? (Oostelijk Hongarije) geplante Romeinsche kolonisten dan wel of zij een volk van Slavischen oorspron
kern, d.w.z. het oude Griekenland met Albani?, Macedoni? en Thraci?, bestaan. Dit is niet een gevolg van krachtige keizersregeeringen, want die waren te tellen, maar van het feit, dat er in den kern van het rijk een beschaving was, het Hellenisme genoemd, sterk genoeg om vele sch
ordeed, aanspraak op het vroegere Oost-Romeinsche rijk en de Grieksche keizers hadden hunne aanspraken op het Westen niet geheel vergeten; de pausen te Rome wilden niets liever dan hereeniging der Grieksche met de Roomsche kerk. Dit waren de oorzaken, dat de zoogenaamde Latijnsche kruistocht zich tegen Constantinopel richtte;
kuststreek aan Adriatische en Ionische Zee, de Ionische eilanden, Creta en verschillende eilanden in de Aege?sche Zee. Zoo werd Veneti? ook een politieke macht van groote beteekenis in het Oosten. De verdeeldheid werd te grooter, omdat hier en daar een overblijfsel van Grieksche macht bleef bestaan; zoo handhaafde
adden door een handige diplomatie en een flinke krijgvoering hunne positie veel weten te versterken: zij hadden een goede verstandhouding onderhouden met de Seldsjoeksche Turken-de Osmanen waren er toen nog niet-en zich aan die zijde rust verschaft; stap voor stap verwierven ze eenige
n groot deel van den Peloponnesus; de Venetiaansche bezittingen, waarvan verschillende als leenstaten door aanzienlijke Venetiaansche geslachten geregeerd werden; enkele geheel autonome steden als Pellena en Tritaea in den Peloponnesus; de bezittingen van de Johanniter ridderorde, bepaaldelijk het eiland Rhodus. In het Noorden waren de daar wonende volken nu geheel onafhankelijk: Montenegro reeds sedert het midden der elfde eeuw; Servi? sedert de tweede helft der twaalfde, terwijl toen ook in Bosni? zelfstandige vorsten voorkwamen; evenzoo de Boelgaren en Walachen, in het begin der dertiende eeuw een tijdlang vereenigd onder den bekenden czaar Johannitza, maar na diens dood elk op zich zelf staande: Walachije en Moldavi? vormden toen afzonderl
t-Europa
den Servischen koning Stephanus Doughan, die zijne heerschappij zelfs over het grootste deel van Macedoni? uitgebreid had, daardoor het Grieksche keizerrijk als met een wig in twee deelen scheidend, en tevens over bijna alle westelijke provinci?n van
en aanvoerder Seldsjoek; zij w
± 1350; in het jaar 1350 zelf was de toestand op papier anders, omdat toen juist een vrede gesloten werd, waarbij Doughan een groo