dat hij niet wist hoe laat hij uit het Palatium, na de salutatio, zo? keeren om met hen aan te liggen aan het middagmaal. Zijn Grieksche vrijgelatene, Hermes, had de gasten o
edele heeren: zij toeft met haar grootvader
de hand de ga
vang grooter dan deze en met groote bosschen en wijd jachtterrein er om heen, maar
ond, zeide de oude Verginius Rufus; en
m in het midden en rondom waren in de rood-op-zwarte fresco-muren vierkante ramen, waarin, tusschen rood marmeren pilasters, vensters van bl
rrheensche stormt, glimlachte Her
tukken van porfier; roode rozen van P?stum bloeiden om het ovalen vijvertje; zwa
oudig en sierlijk, pr
is, antwoordde hem Tacitus
zich uit, verrassend wijd, zeer hoog en tusschen de zuilen zagen de gasten de zee, die kabb
l Frontinus en Juvenalis beaamde het: het
onder de lentelucht: azuur- boven turkooiskleurige wijdte. Omziende, bespeurden de gasten door binnenhof en porticus den weg, de bosschen, de verre bergen.... Ter beide zijden van he
zij worstelen hier, hard-loopen of werpen de sc
istal tusschen marmer: van alle zijden was de zee, waren de bergen, de bosschen te zien. Langs den oever
hte Quintilianus tot den jongen Suetonius, d
maaktere woning, antwoordde
den muur, citroenh
heeren als gij allen, ten gerieve.... En hi
iten, een blik op de lange rij cellen, voor de vele vrijgelatenen en slave
ekende Quintilianus; dan de slaven
trand verder af; een intiemere vleugel rondde zich daar met een kleinere eetzaal, met verschillende kleinere zaaltjes, om een open binnenhof. De baden gingen zij
n smaak. Opeenvolging van vertrekken tusschen zuilen, pila
chtigen. De vertrekken vervolgden het een in het andere; gordijnen trok Hermes open; hij toonde de meest geliefkoosde kamer zijns meesters, d
m zich voor, geleidde de gasten door een overdekte zuilengang dadelijk
n de ruime cathed
gen: dat in ònzen tijd kan bestaan een man als onze Plinius, is een genade der goden, als we een oogenblik aan de goden gelooven mogen. In onzen vreeslijken tijd, waarin altijd als een donker noodlot hangt boven ieders hoofd, een
rede val. Maar laat ons den naam van den Keizer niet noemen! Bijgelooviger misschien ben
erd onzen mond, te bijgeloovig en te bang.... Ik ben drie-en-vijftig jaar: ik heb nog niet luid uit durven spreken.... Zal ik het eenmaal durven? O, als met zweepen ron
onger dan gij, maar wàt ik voel in mijn geest: de geschiedenis van deze vreeslijke tijden te boeken, waarin alleen even ons verademing is ge
n.... Herinner ik hem mij niet met den Triomf, na den Palestijnschen veldtocht, na den val van Jeruzalem, op zijn witte paard, achter Titus en V
et moza?ek van den vloer, de fresco's der wanden, het stuc van de zoldering noodden niet anders dan tot rust en vrede in zoo kunstvol rijken eenvoud; de dag was die van Latijnschen vroeg-zomer; de gastheer, die weldra zo? komen, was de beminnelijkste Romein, die dezer dagen leefde, en de sombere stemming was onafweerbaar over de wachtende gasten. Zij proefden ter n
reeds zijne satyren, maar, voorzichtig, gaf ze niet uit, las er nauwlijks enkele van voor in dezen intiemen vriendenkring: die over de Vrouwen, de zenuw-overspannene van zijn tijd, onder wie de patricische, die als gladiator optraden in de arena, onder de goedkeurende oogen des Keizers; die van den monstergrooten Tarbot, den Keizer door zijn Egyptischen gunsteling Crispinus vereerd en voor welker bereiding de Senaat was bij een geroepen.... En naast hem, somber ook, maar die somberte met de wolk van melancholie overwaasd, zat Tacitus: hij was de veertig voorbij, maar zijne Histori?n en Annalen zo? hij eerst later schrijven en niets in zijn weemoed om zijn tijd kondigde nog aan, dat hij, hoe begaafd ook, de groote geschiedschrijver eenmaal zo? worden. Van ridderlijke familie, welsprekend als advokaat voor de rechtbank, gehuwd met Agricola's dochter, Consul weldra onder Nerva, zo? zijn geest door een menschenhaat worden aangetast, die hem de dingen van zijn tijd nog somberder zo? doen zien dan zij reeds waren en het duisterde ook in hem, dezen klaren Aprildag; de druk was niet van de zielen der menschen, die wisten ge?erd, minstens bekend te zijn. Die druk was ook niet van de eenvoudiger ziel van Frontinus, den proconsul, die onder Agricola in Britanni? de Romeinsche legioenen geleid had en die, vleiende, in zijn Boek der Kri
rijgelatene, deze stemming van sombere wachtin
e he
l aanwiegelen, neêr gezet door de dragers worden: zij zagen Martialis uitstappen, toen Pl
ar met zich mede, hij, die
rginius Rufus omhelsde Plinius als een vader zijn zoon, ontroerd. De anderen drukten hem met blijdschap de handen, toch vragende met de oogen....? Neen, er
s gingen de g
eden zomer over po?zie spraken, in uw villa te Ba?? en samen lazen, bij Anxur....? Weet ge, ik heb er een epigram op gemaakt,
n zijn gord
mijn laatste bundeltje, versch uit de handen der copi?
stemmetje, en bood Martialis het bundeltje; ge hadt het
je krijgt het, mijn jongen, terug.... Maar-en hij bladerde-;
placidos, Fron
rius Ba
, lieve vrienden, Rome is druk en wij zien elkander niet iederen dag, en toch zijn wij àllen zonen der Muzen en ook deze dappere krijgsman, d
roeg Plinius; dat ik mij
klapte in de handen om den lijfslaaf te verwittigen, t
je epigrammen, bij Tryfo, den boekhandelaar te verkrijgen. Maar hij zo? het zijn vrienden zenden, hoor.... Zij verdedigden zich, zeiden het zeker te zullen koopen.... Hij lachte, verzekerde, dat dàt niet hoefde. Dat hij toch wel s
mitianus wàs toch de Keizer.... Wat hielp het altijd boos te kijken
lk allerelegantst Latijn waren gezegd, bijna gezongen; hij mocht eigenlijk doen wat hij wilde. Meestal zonder geld op zak, woonde hij even buiten Rome.... bij Nomentum, of in het stadshuisje, dat Domitianus hem had geschonken, maar waar hij ver van de waterleiding was.... Zij hadden hem allen wel eens geld gegeven, geleend; hij kwam bij hen allen geregeld middagmalen maar hij had niets van een paraziet, o neen; hij vroeg hen allen weêrom in zijn huisje zijn gast te zijn, aan
napen, achter-af, keken om zich rond
lianus.... Voornaam; dat zie je dadelijk.... Begrijp je, héel and
erde Cecilianus; ja, héel anders.... Het was me
den Legaat, ja....
ie altijd dronken was...
.. Niet te vrij
vrij zijn, hier.... Ma
krijgen we wat.... We mogen niet eten, als w
ijg toch wel vree
mij nu toch, beste vriend: wie zijn die blonde
eeft, aan de medekomst van zulke wuft uitziende blonde knaapjes, die aan Hylas en Ganymedes doen denken, maar ons géen wijn zullen inschenken; o wees daar zeker van. Neen, het is onze Pl
oeg Quintilianus
eltjes me zelve
j de Scenische Spelen? vroeg Juvenal
uetonius bescheiden in het midden; maar eigenlijk duikt tu
haalde de s
ijd naar Grieksch model. Terentius, zóo kuisch, dat zijn het?ren als matronen zijn, is nòg Griekscher, hing nog inniger zijn mode
ns hoorden aan
et juist goèd was van Plautus en Terentius, dat ze d
nou eens wat die geleerde heeren zeggen! Het zijn de geleerdste, die er in
wekkend zijn eens hunne opvoeringen bij te
llie? riep Martia
, de Bacchides
s, zéker. Dat is zoo een aardig stuk voor
alis; in rollen van mo
ekt de Men?chmi wil spelen, omdat hij daar een mooiere rol in he
ecilius. Jij mag niet zoo veel pr
inius Rufus met zijn beminnelijke
x en die ?paraziet", die geen stukken wilden spelen als zij niet hoofdrollen er in hadden e
roeg Qui
d op broêrtjes mond. Wij hebben zelfs Grieksch geleerd, bij e
d, zo? de dominus je Quintilianus' lesse
, heer? vroeg Cecili
rtialis; en de leeraar van
p zijn, waardeerde Cecilius; want ik heb het wel d
jn hand op Cecilius' mond, uit wraak; jij moet
ij toc
erd? interesseerde zich Quintilian
en een beetje
htig, en de anderen luisterden glimlachend toe en vermaakt; spelen
tijdens beide, want men kan b
cismus, viel Ceci
broêrtje, Cecilius; maar is het niet geheel en al, want die schijnbare stapelvorm van Megalezia-spelen w
eggen, viel Cecilianus
galesia minder spr
snel Cecilianus
chten, v
sol?cismus? examin
en de grammat
bewoners v
ilici
ilici
aakte
elijks
haterlachten allen. Plinius kwam aan, gehuld
en, aan tafel,
nooit uitspreken, v
ich tegen hem aan; niet boos zij
nooten; er was dus voor twaalf gasten plaats. De slaven brachten de kleine, ronde tafels aan, die zij tusschen de bedden plaatsten.
naast je, Hermes, be
k noodde ze reeds, maa
rom
en als ze nog zingen en dan
inius. Willen ju
en, op een afstand,
, niet waar, zei Plinius vr
s het strand en kwamen langs de keukens; de damp steeg van de p
ijn hand aan zijn mond; ik krijg zo
wat, troostte Cecilius en
pen, zeer bezig, de k
n straks e
oegen de keukensl
nus zijn broêr, die boos werd. Ze begrijpen immers
el dan eens
zien, in het Pompe?us-theater, over
n, hoor.... Wil je
nus wanhopig, toen een sch
oeten, lichtte Cecilius in en trok
waalden lang
s Hero klaagt van den to
emmen klonken op, in recitatief, half zingende.... Zij z
n hij verzocht mij jullie te zoeken. Ik draag voor en ik bespeel lier en
tte en v
gezondheid is veel beter sedert mijn heer mij zond naar Foru
nius, is wel een goèd
en slaven. Hij beschouwt ons, met allen eerbied gezegd, als kinderen, zoo goed is hij voor ons
rden juist,
eerden, herhaa
van het verloop van het kleine mimus-s
. Wij moeten ook ee
rapeeren, ze
et kunst toebereid waren toch de, zoogenaamd, landelijke spijzen. Iedere gast, op de hem voorgezette schaal, kreeg drie in sneeuw gekoelde slakken, met latuwe omringd en twee harde eieren; op een anderen schotel, olijven, komkommers en gefarceerde uitjes
r letterkundige oratie of voordracht onzer werken, kunnen van de tooneelspelers wel het een en ander leeren, als wij zorgen niet te thea
p hun leeftijd, nauwlijks zestien, dunkt mij, groote vrouwerollen spelen en zèggen in een immens theater als dat van Pomp
voorgerecht at; dat hun dominus hen ook om hun
ar. Zij moeten goed gezegd worden en die knapen spreken zuiver. De kluchtige mimus-rollen
den slaaf achter zich; sch
cizeleerden, kristallen be
Martialis? v
i Martialis. Vol
en beslagen beker vol s
Egyptenaars, want hoe v
kelken te scheppen
pten de hande
vorm, Martialis, vraag ik er een
ht zich Martialis. Ho
en beker hoo
en maar water, door s
prijzen van ver
; zij klapte
méer van onzen goedgeefschen vriend
hem enkele droppelen zéer geurigen Ma
henker, in mijn
; water blijve wi
tot Tacitus,
oud. Een man van ondeugden, vriend, als geen onder
acitus; omdat hij weet,
tig uit vl
, maar in
cizeleerd dan zijn Eg
jk als vóor hem niem
ets wat hi
het zegt, word
uwlijks waarom
et beko
is toe, die iets van hu
Martialis, dreigde hij met d
d hebben, dat ik u
citus. Blijf jong, steeds
zijn, voltoo
ging naar den dichter toe, met den
rd rond gediend, weelde tòch, n
tialis uit. Edele gasthee
gastheer, ter Pal
pijs siere amb
beterlijk! la
m éerst zelf op! vervo
, als diens Egyptische gunsteling de beroemde Tarbot
gebraad v
op dreef, r
ende dier gelij
?tolische
n brief van Plutarchos had, uit Athene.... En dat hun
us. Zullen wij, in afwachting van
de handen, drie malen. Hermes stond va
er.
iantjes nu iets
r, zeide
wat zij no
eid en Plautilla heeft hun twee stukken
les, wat z
hee
dan te
te spelen tusschen de z
wenden. Wenden wij ons allen, lieve
zich zomerblauw en Zuidelijk recht tusschen de zuilen. Zozimus, met zijn dubbel
inius, in zorg voor zijn vrijgelat
ich vervrouwelijkt tot Hero, de priesteres van Afrodite. Enkele witte haarbanden, die de huishoudster, Plautilla, hem had verschaft, omgaven zijn breed uit gekamde blonde krullen en met een rooskleurig stuk lijnwaad had hij zich sierlijk omwikkeld en het vast gesnoerd om zijn middel. Het viel tot zijn voeten; zijn armen waren vrij, rond en blank als van een meisje. En toen hij op de schabel verschenen was, achter de
zijn stem, die hoog, hel, zuiver geschoo
luit, die telkens terug en terug kwam, meer en meer klagelijk om te vergeefsche wachting. Want de zee scheen te donkeren, te dreigen in woester aanrollende golven en Hero zegde, galmende, uìt haar angst en zij wròng de armen en zonk, aanroepend
efde, zijne smachting naar Hero. Hij wenkte toen onmerkbaar tot Zozimus, en de fluitspeler, plotseling, gaf met zijn diepste bastonen der linkerfluit weêr de zee, die opstormde, den razenden, stormenden golvenslag. En Leandros-Cecil
eren héel goed! b
onder zuiver! z
elt haar rol nièt
achtige element. Er was in zijn kreet de wanhoop van te sterven vèr van zijn liefde.... Weêr verscheen Hero op den hoogen toren: Cecilianus op zijn schabel. Het scheen, dat hij in den donkeren storm onderscheidde den geliefde, die vocht met de baren. En Hero beurde haar lamp op, Hero wuifde met haar sluier, om moed, wie haar toe zwom, te geven, en de beide stemmen, hooger die van Cecilianus, iets lager die van Cecilius, riepen te zamen elkander hun wanhoop, hun angsten, hun smarten to
ide als een zich verz
a. Ge weet, wat dit voor volkje is. Zoo zij obsceen waren tegen over mijn gasten, zo? mij dit niet verwonderen, want zij meenen, dat zij het moeten zijn om ons te vermaken, maar hunne obsceniteiten zouden mij toch nooit kunnen behagen. ?Prodigia",
ns waren
eer, zei Cecilius; va
verschrikt, n
, zei
t i
dschapper van
. Viel plots de sombere melancholie, de stille vrees, de onzekerheid der vreeslijke tijden. Zij waren allen op gestaan, om Plinius heen; zij waren bezorgd voor hun vriend.... Want zij voelden allen de onzekerheid en de vrees, de melancholische somberheid en wie deze nièt voelden, dat waren alleen de beide knapen.... Zij stonden verwonderd, nog denkende van ?Adonis en Afr
g Plinius bleek: de ongenade
Marcus Valerius Martiali
ademing. Marti
et maar, Martialis, zonder eenigen last van eervolheid op de schouders, nauwlijks behoorende tot onzen kleinen ridderstand-behoor ik er eigenlijk toe?-zelden met meer dan eenige as op zak, die woont in een klein huisje, dat de Keizer hem schonk maar zònder waterleiding, en die nog zoo heel gelukkig is éen aardig slaafje-éentje maar-te bezitten, dat hem zijn water haalt; Martialis, mijn vrienden, d
erademd. Hermes kwam
Een draagstoel, natuurlij
rzienende
de komediantjes meê
j ze ?des draagstoe
en lach
dite", helaas, niet meer hooren. Je moet meê, met
tten zich weg, om hun
drank in en spijs. Breng mij de citroenhouten kist, die in mijn
n kwamen, gekleed, terug.... Voor den porticus bereidden de Nubi?rs een draagstoel, een kleineren, dan die
hebt ons mooie kunst gegeven. Jong, zijn jullie reeds
ieder een
voor den dominus: vergee
n een derd
he herinneringen van mijn reis in Hellas, twee Grieksche tooneelmaskers, vrouwerol-maskers.... Zij zijn niet geschikt om te g
t zijn maskers, die men zelden meer vindt! O, heer, dank: wij zullen, a
n zien, maar nu wèg, wèg!! D
had omgeslagen of het een senatoren-laticlavia geweest
ten wuifden. De zwart
s, wenschend zijn indruk van
tig oogenblik. Ik moet mìnstens vijf nieuwe epigrammen voor
biedig, onder den indruk, dat Mar
nu sterf ik hèusch van den hong
p er naar e
on. De wijde zee baadde zich in een bad van purper. De villa v
e omhulde, slakken, de harde eieren, sneden evergebraad en honigkoeken, ve
over den weg, aten gulzig, zwijgend, gew
e kussens, achter in den draagstoel, zwij