gebeurd. Zoodra gij het niet meer gelooft, moet ge niet verder lezen, want dan schrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er den kleinen Joh
l donkere portaaltjes, trappen, kamertjes en ruime rommelzolders, en in den tuin waren overal schuttingen en broeikaste
vijver, waar witte waterleli?n dreven en het riet lange fluisterende gesprekken hield met den wind. Aan de overzijde lagen de duinen. Het paradijs zelf was een klein grasveldje aan dezen oever, omringd door kreupelhout, waartusschen het nachtegaalskruid hoog opschoot. Daar lag Johannes dikwijls in het dichte gras en tuurde tusschen de schuifelende rietbladen door naar de duintoppen over het water. Op warme zomeravonden was hij daar altijd en lag uren te staren, zonder zich ooit te vervelen. Hij dacht aan de diepte van het stille, heldere water voor zich, hoe gezellig het
teen, zonder dat hij er dichter bij konde komen. Dan werd het koud en vochtig aan de
de zelfs meer geheimen aan Presto dan aan zijn vader, en voor Simon gevoelde hij een eerbiedig ontzag. Nu, dat was geen wonder! Simon was een groote kat met glanzig zwart vel en een dikken staart. Men kon hem aanzien, dat hij volkomen overtuigd was van zijn eigen grootheid en wijsheid. Hij
nnam? Hij hield van het behangsel met de groote bloemfiguren, waarin hij gezichten zag en waarvan hij de vormen zoo dikwijls bestudeerd had, als bij ziek was of 's morgens wakker lag, hij hield van het eene schilderijtje dat er hing, waarop stijve wandelaars waren afgebeeld, die in een nog stijver tuin wandelden langs gladde vijvers, waarin hemelhooge fonteinen spoten en kokette zwanen zwommen; het meest hield hij echter van de hangklok. Hij wond die altijd met zorg en aandacht op en hield het voor een noodzakelijke beleefdheid naar haar te kijken al
samenzweringen op school en vormde rooverbenden met hen buiten, maar hij voelde zich eerst recht thuis al
en Johannes liep tien schreden achter zijn vader, de bloemen groetend, die hij tegenkwam en de oude boomen, die zoo altijd op dezelf
oor één, en Johannes spelde de woorden, die zij vormden en soms ook
oeg waarom de wereld was zooals zij was, en waarom dieren en planten dood moesten gaan, en of er wonderen kond
t was meestal de wensch, dat er toch eens een wonder mocht gebeuren. En als hij amen gezegd had, keek hij gespannen in het half duistere kamertje rond, naar de figuren van het behangsel, die nog vreemder schenen in het zwakke schemerlicht
ou het gebeure