? Als de zon zoo stil en helder op het rijkgetinte loover schijnt,
n. Een blauwe nevel omringt het, als een droom, met geheimzinnige pracht en de glinsteren
g de wonderlijke gestalten der paddestoelen. Sommige dik, wanstaltig en vleezig, andere slank en rijzi
ompjes, met zwarte topjes, alsof zij verbrand waren. Sommige wijze m
herfstnachten, dan zitten er de kaboute
fstdag, en Johannes ademde droomstemming in met
en van den eschdoor
n, gooien zij des morgens de rest van hun inktpotjes over die bladeren uit. Zij houd
, vlijtige kabouters, en hij liet Windekin
ltijd het berouw komt. Windekind verliet hem nooit, en bij hem was elke plek een te huis. Rustig sliep hij in het wiegelend nest van een karkiet, dat tusschen de groene riethalmen hing, al brulde de roerdomp en krasten de kraaien n
hij de kab
middag. De vogelen waren bijna allen weg, alleen de lijsters smulden aan de helroode bessen. Eén zat gevangen in een strik. Met uitgespreide vleugels hin
hadden het dru
Ik ben de grootste van allen. En dat in één nacht!' 'Ba!' zeide de roode vliegenzwam, 'gij zijt zeer lomp. Zoo bruin en grof. Ik wiege
hen wel kende van vroeger da
eugd,' zei de
bromde de dikke schamper. 'Dan
ten. Ook een troepje dunne paddestoelen met bruine kopjes, die gezamenlijk in een paar uur waren opgeschoten en elkaar v
n wolkje uiterst fijn poeder uit de opening van het ronde hoofdje. Waar dat poeder neerviel in vochtigen bodem,
bestaan!' zeide
sdoel! Welk een geluk te kunn
ding dreven zij de kleine
j gelijk,
zijn? Gelukkig dat zij niet meer ver
elhout. Johannes voelde den tocht van onhoorbare vleugelslagen en was bewust van de nabijheid van onzichtbare wezens. Nu hoorde hij toch duidelijk stemmetjes fluisteren en voetjes trippelen. Zie, daar in de duistere diepte der struiken gloeide even ee
et donkere loover, dansten met kleine sprongen langs den grond, en g
uur?' vroeg Johannes.
,' zeide Windekind. Zij gingen
orstellen. Dat is de oudst
impeld gezichtje met den grijzen baard onderscheiden; hij las hardop met saamgetrokken wenkbrauwen. Op het hoo
zijn boekje op en trok de wenkbrauwen in de hoogte. De kruisspin kroop we
lde graag met u kennis m
bestemd,' zeide Wistik; 'dat
ens zien, lieve Wis
e heilige boeken van torren en vlinders en egels en mollen en al wat hier leeft. Zij kunnen niet allen lezen en als
aar malen zeer ernstig en
waart gij
levende beestjes tot spinnenvoedsel gemaakt waren. Toen vond Kribbelgauw ook de kunstige netten uit, door moeilijke berekeningen, want hij was een groot wiskunstenaar. En de kruisspinnen maken nog altijd haar netten precies, draadje aan draadje zooals hij het geleerd heeft, maar veel kleiner. Want het spinnengeslacht is erg ontaard. Kribbelgauw v
s waar?' vro
dit boekje,'
ft gij
og dicht en legde den w
Kribbelgauw gesproken wordt, heet hij een verfoeilij
n kabouterboe
nnes eenigszins
, Johannes? Gij hebt zoo iets ... zoo
zijn elfen. Maar Johannes heeft vroeger veel menschen gezien
lang en ijverig gestudeerd vóórdat ik wist wat ik weet. Nu moet ik voorzicht
e denkt gij dan, da
boekje ooit gelezen heb. Het is niet het elfenboekje
henboekje
rooten vrede brengen, daarin moet nauwkeurig staan, waarom alles is zooals het is, zoodat
!' lachte
k een boekje?' vro
et het uit oude, oude verhalen. En-stil!-ik
stik!
het dan nog niet?
ls een eeuwige herfstdag, blauwe lucht omhoog en blauwe nevel rondom, doch geen vallend blad zal ritselen, geen takje zal kraken en geen druppel zal tikken, de schaduwen zullen niet veranderen, en het goud op de b
kbrauwen zeer hoog op en le
kon uitspreken, voelde hij een hevige windvlaag en zag een groote, z
. Wip! was het kaboutertje voorover in zijn hol gesprongen, met boek en al. Het kaarsje
s, zich in het duister angst
uil,' zeid
ijdlang. Toen vroeg Joh
gezegd
zelf denkt. Zulk een boekje vin
bestaa
eindelijk merkt ge dat ge u-zelven zoekt. Wees niet dwaas en vergeet dien kabouterpraat! Ik zal u honderd mooiere geschiedenissen vertellen. Ga
terwijl hij den schitterenden herfstmorgen zag rijzen, mijmerde hij over het boekje, waar