j groepjes te voorschijn kwamen. 'Zou hij nu komen?' vroeg hij aan de sneeuwklokjes. Doch zij wisten het niet en bleve
egon alras weer te blazen, en de sneeuw stape
kreupelhout, en toen de zon lang en warm op den mossigen grond gesche
gouden siersel van. 'Nu dan! nu komt hij toch zeker!' dacht Johannes. Met spanning bezag hij de knoppen aan de takken hoe zij van dag tot dag langzaam zwollen en zich uit de schors loswrongen, tot de eerste bleekgroene puntjes tusschen
bij hem neergestreken, geen muisje had tegen hem gesproken. Als hij tot de bloemen spra
nnigen lentemorgen bij
d geopend. Zouden er me
n hadden fijne, groene vleugeltjes gekregen. Op het gras bij de vogelkers lag een meisje. Johannes zag all
m en zag Johannes. 'Dag jongetje!
annes van het hoofd t
gen, dat was W
andoening. 'Ik ben Robinetta! en dit is mijn vogel.
t vloog op zijn arm. Dat was juist als vroeger.
e heet, jongetje,' ze
? Weet ge niet, da
u ik da
ie bekende, zoete stem, het waren
an, Johannes? Heb je
geloof
toch zeker
Zou ik alles gedroomd he
gij geboren
hier, in een
mensc
s Windekind's lach. 'Ik
ja, i
? Hou je niet
ou van mensc
ben je een raar jongetje!
eer, en va
enkelen keer. Maar dat is niet goed. Wij
ik houd van wien ik wil,
en ouders of iemand die voor j
van mijn vader. Maar niet, omdat het go
rom
is als andere menschen, omdat hi
En Robinetta riep het roodborstje op
de Johannes. 'Ik h
chte het meisje. 'Van wi
ken. En toch, was dit blonde wezen in het blauwe kleed Windekind niet? Wie anders kon hem dat gevoel van rust en geluk geven? 'Van u!' zeide hij opeens en zag m
och zij vatte zijne hand, en haar blik wer
zij, 'waarme? heb ik da
t en bleef haar aanzien
legde haar arm om Joha
er da
j wel weg konden schuilen onder den berg van doorschijnend geel gebloemte. Het roodb
er zijde aan. Zij waren beiden verbaasd over hun ontmoe
t Robinetta terug
g eens wandelen met me? Ik vind je een aa
et roodborstje en v
eeld bij hem achterbleef, twijfeld
hij al zijn vriendsch
uwer in hem en verw
edere groen, in de lauwe, mollige lentelucht, voelde hij zich op eens thuis, als een vogel, die zijn nest gevonden had. Hij moest de armen uitstrekken en diep ademhalen. Hij was zoo gelukkig. Op den weg naar h
zijn venster, en het gekwetter en gerekte getjilp der spreeuwen, die op de dakgoot fladderden en krieuwden in den jongen zonneschijn. Dan snelde hij vlug door 't
u kunnen vliegen. Doch dat gebeurde nooit. Hij vertelde de geschiedenissen, die hij van de bloemen en dieren wist door Windekind. Doch hij vergat hoe hij ze geleerd had, en Windekind bestond niet meer voor hem, alleen Robinetta. Hij genoot, als zij tegen hem lachte en hij vriendsch
an glimlachte zij en liep haastiger. Zij had hem ook ge
e weet je wat de meikevers denken, wat de lijsters zingen, hoe h
ohannes, 'en ik ben zelf in een konijnenh
wenkbrauwen samen en kee
ond geen v
kroos. Zij zagen de zwarte torretjes in kringen over het vlak glijden en roode spinnetjes bedrijvig op en neder
tzien, daar was het donker, maar ook groen. En uit dat donker kwamen de dieren als zwarte schaduwen te voorschijn. Watertorren met roeipooten en platte wantsen, soms ook een klein vischje. Ik ging heel ver, uren ver, geloof ik, en midden in was een groot bosch van waterplanten, waar slakken tegenop kropen en waterspinnen glinsterende nestjes bouwden. Stekelbaarsjes schoten er door en bleven mij soms met open mond en trillende vinnen aankijken, zoo verbaasd waren ze. Daar heb ik
dan nu niet mee
en keek haar met groo
rdrinken. Maar het is niet noodig. Ik be
ek ze naar haar roodborstje, dat aan den rand van den vijver allerlei lekkernijen scheen
er iets van
slim en ging toen voo
, Johannes, van wa
, en Robinetta luisterde
Waarom kun je nu met mij niet gaan?
bedekte den donkeren afgrond, dien hij was overgegaan. Hij
agen. Een naar klein wezentje heeft alles bedorve
t watervlak en de stille zonnestralen doordrongen hen met zoete bedwelming. Totdat e
maan-schaduwen der klimopbladeren keek, die over de ruit
zachtkens het venster opende en behoedzaam rondzag. De klimopbladeren tegen het huisje glansden in den blauwen schijn, onder hen was een duis
vlak naast het venster, verscholen onder een groot klimopblad. Hij herkende Wistik dadelijk aan de groote, verwonde
kt ge er nu niet aan? Het is de rechte tijd
ou ik vragen? Ik heb all
Robin
g duren. En gij kunt n
n moet het sleuteltje
k als gij beiden het
r; ik zal u hel
jd naar vragen,
en klom vlug
kere schaduwen en de glanzende kli
en kistje. Robinetta hoorde verwonderd. Johannes zag het roodborstje knikken
, Johannes?' v
Robinetta? Weet ge niet
op het goude
Vertel eens
de wat hij van
ik dacht dat gij het gouden kistje
iets hoorde en fladderde tussch
er schuins tegen op, en zij zaten aan den rand daarvan, in dik, donkergroen mos. Zij konden over de
'dat ik voor je vinden kan, wat je zoekt. Maar wat
k weer?' prevelde Johannes en st
wee witte vlinders voor den blik. Zij dwarrelden, trilden en schitterden in
' fluisterde Johannes
Windekind!' v
sschen het gras vóór hem, schenen Johannes opeens geweld
Johannes knikte en zweeg, doch zij wilde meer weten. '
mand anders dan Robinetta, alleen Robinetta.' Hij
chte. 'Ik zal je het boekje lat
n sleutel gaan halen
Ik vind het zonder sleutel, mo
gen, fladderden de kap
hem heen en zagen hem innig en vertrouwelijk aan. Doch op eenmaal waren de gezichten veranderd, hun blikken koel en spottend,