img De kleine Johannes  /  Chapter 9 No.9 | 64.29%
Download App
Reading History

Chapter 9 No.9

Word Count: 3318    |    Released on: 30/11/2017

, wijd golvende mantels uit en krulden haar trotsche koppen in het klare licht, dat daarboven scheen. Wondersnel wisselden zonlicht en schaduw op de boomen,

ere, witte wolkjes, fijngepluimd, kalm zich uitstrekkend in onbeweeglijke rust. 'Zóó moet het zijn,

' riep ze luid; 'je mag

borstje?' vroeg J

men, we gaan toch im

en denkende: 'Het kan niet, zóó kan het

e. Hebt gij wel eens heerlijk gedroomd, van een toovertuin met bloemen en dieren, die u liefhadden en tot u spraken? En hebt gij dan wel in uw droom het besef g

had Johannes t

lucht van kleederen en spijzen; hij dacht aan lange dagen, toen hij thuis had mo

m werd het stil. Hij lette op het vloerkleed, het had groote, onmogelijke bloemen met schelle k

jongetje?' zeide een st

iendje, je behoeft

ing naast hem: 'Nu, Robbi, je he

s? Weer kwamen boven de

s, en verward en vers

ede man en keek hem met

oeken? Het verwondert me, dat je vader, dien ik

vader niet, d

r, mijn vriendje! lees hier veel i

Zóó kon hij het ook niet krijgen, het moes

niet wat ik bedoel. Dit

zing en voelde de blikken, di

meen je,

ijn onder de menschen en vrede. En die zijn er niet. Ik bedoel iets anders, waaraan niemand t

k? Waar heeft de j

e dat geleer

rde boeken gelezen hebt,

de kamer draaide, en de groote bloemen op het vloerkleed zweefden op en neer. Waar was h

de taal van bloemen en dieren, ik ben hun vertrouwde. Ik weet ook wat menschen zijn en hoe zij le

e! mu

chen, om hem en achter hem. He

Andersen gele

t recht bij

kent, mannetje! dan moest je meer van zi

hij, en hij dacht aan

een groote petroleumlamp, waardoor d

tting voelbaar rondwaarden. Johannes voelde de stekende blikke

en nam hem bij den arm. Dat dee

oddeloosheid duld ik hier niet. Ga heen en kom niet meer onder mijn oogen, zeg ik.

n koud en vijandig

zag ang

! Waar is

ven! Pas op, als je ooi

! Ik wil niet van haar

ann

stig in een hoek

niet? Pas op, als je 't

e gang, de glazen deur rammelde, en Johannes ston

erwijl hij langzaam voortliep. De droevige rimpels bo

wen meer in de schuwe, glurende oogjes, en toen hij een stap naderde, vloog het vlugge diertje in een snorrende vlucht hee

ar staarden ernstig en onverschillig,

dden aangedaan. Het was hem of zijn innig binnenste door koude, harde handen was ontwijd

at een vogelnestje in een hulstboom, en de groote oog

, Wistik,' zeide Johann

en, menschen begrijpen u toch niet. Waarom zeg

en pijn gedaan. Het zijn e

nes, ge hou

n! n

zijn als gij; dan zou het u niet kunnen schelen, wat

uteltje. Ik wil

zouden u toch niet geloov

onder den rozenstruik.

vijver, niet waar

j er dan,

en dag, het woei en van tijd tot tijd vielen regenbuien, doch tegen den avond

kende, werd het hem week te moede en hij

kraakte niet onder zijn voet. De rozen waren uitgebloeid en de gele Teunisbloemen met haar bedwelmenden, flauwen g

naar het fijne, bruinacht

Wistik, ik z

e Wistik. 'Gij hebt het sle

annes vroeg haar en ook de toortsplanten; die waren echter veel te trotsch, want haar lange bloemtr

van de duinroos. Ze war

de toortsplant,

is zij? w

?' zeide Wistik. 'Ik dacht het we

nes' schouder glijden en l

nes rond, daar stond ee

vroeg Johannes, 'de groo

met menschen,' z

l het levende om hem zweeg, alleen de

cht Johannes. 'Neen, da

sch zijn. Ik ha

aan den rand van 't veldje, op het weeke, grijze

Zou ik niet doodgaan, als ik haar niet heb? Zou ik blijven leven en

n? Zij vlogen hem over 't hoofd, elkaar naderende en weer verlatende, om elkaar heen dwarrelende in wispelturig spel. Langzaam verwijderden ze zich van de zon en zweefden einde

hen in onhoorbare fladdervlucht achtervolgde en inhaalde. Het volgende oogenblik waren zij ver

en, doch toen hij opkeek, stond een zwart mannetje op het duin, niet veel grooter dan hij-zelf. Hij had een groot hoofd met groote ooren, die donker

al ik je helpen zoeken,' zeide hij. Do

n mij hebben?' begon hij

s, die stervend met de gescheurde en gebroken vleugeltjes trilden. Johannes voelde een huiverin

t gij?'

n, ventje? Nu, zeg maa

mooier namen, maar die

ij een

wat een hoofd! en nu vraagt zoo'n jongen nog of ik een mensch ben. Maar, Joh

wie ik ben?'

wat meer. Ik weet ook waar je vandaan komt en wat je

nheer Plu

uizer, geen

ohannes zweeg plotseling. 'H

ltje, bedoel j

t, dat menschen da

istik heeft het al

Wistik

stik. Ik weet veel meer dan Wistik. Wistik is een goed ventje, maar dom, buitengewoon dom.

groot gebrek van Wistik is? Maar je moet het h

an?' vroeg

s een groot gebrek, maar

ik niet besta, maar dat

els g

grijnsde hij erg leelijk en stak een lange tong uit. Johannes, die zich toch al niet op zijn gemak gev

Pluizer, nog steeds op zijn hoofd staande. 'Als je wilt, zal ik j

roode avondgloed op het omgekeerde gelaat viel, vond Johannes het afschuwelijk, de kleine o

ereld. Dat kun je evengoed volhouden als het tegenovergestelde. Boven of

n geploegd land geleken met roode voren, alsof er bloed ui

gaan en daarin k

ng van Johannes. 'Gekheid! Als je daar bent, is het precies als hier, en dan lijkt

ohannes; 'nu zie ik eerst g

ongen, omdat ik een mensch ben? en wa

ben ik ook

der zich gekruist en grijnsde hem strak aan. Johannes voelde zich onbeschrijfelijk beklemd en verlegen onder

oed ook, anders waren ze er al lang niet meer. En jij bent verliefd a

uisterde Johannes n

verlang je

inet

nk je niet te

bewogen geluidl

verbeeld je je dan, een elf te zijn? Elfen

n verlegenheid. Toen keek Pluizer ontzettend valsch e

veel dommer. Hij weet er niets van. En wat erger is, hij bestaat heelemaal niet en heeft nooit best

men Johannes hard bij

lang gekend, en ik ben zoo

is dan je sleuteltje, he? Maar

hannes, want

icht langs hunne hoofden en piepten schril. De luch

an?' smeekte Johanne

zer. 'Die man zal je wel vriendelijk ontva

met het heldere lamplicht, waar hij zoo vaak bij zijn vader zat, luist

mt er ook niet op aan, ik zal wel voor je zorgen. Of ik het doe of je vader, dat is eigenlijk precies hetzelfde. Zoo'n vader, dat is toch maar verb

ot antwoorden, hij sloot

' ging het mannetje voort. Hij legde de handen op

achen? Ze is niets beter dan al die anderen. Ze vond je een aardig jongetje en heeft met je gespeeld, zooals ze met een meikever zou spelen. Het kon ha

begon hem

mede? Wil je

eide Johannes, 'laa

ik te levendig voor, een mensch moet altijd kijken en den

n hoofd werd zwaar, hij leunde tegen de bemoste duinhelling. De oogjes schenen verder en verder te lichten, totdat zij sterren waren aan de

Download App
icon APP STORE
icon GOOGLE PLAY