het te weten en om zich heen te zien. Hij wilde weer terug in den droom, die als een trage nevel langzaam wegtrok, daarin was Robinetta weder naa
uwe morgenschemering een klein mensch vlak bij zich, die hem aan de haren t
e en somberheid van gisteren te binnen. Het was Pluizer's gezicht, minder spookac
at mij droome
s dwaasheid, daarmee kom je niet verder. Een mensch moet
ensch zijn. Ik
mij kan je vinden wat je verlangt. En ik zal je niet verlaten totdat wij het gevonden hebben.' Johannes voe
rig verlicht kamertje, daarbuiten zag hij, zoover hij zien kon, h
de straten neer. En op die straten liepen de menschen als groote, zwarte miere
uizen zoover je zien kunt, nog verder dan die blauwe toren daar, zijn ook vol menschen, van
was hem alsof hij op den rug van het monster stond, het zwarte bloed door dikke aderen zag stroomen en den donker
haast hebben en iets zoeken, niet waar? Maar het is grappig, dat geen een precies weet wat
at?' vroe
mij?' Daarop zeggen de meesten gewoonlijk: 'O neen! ... jou bedoel ik niet!' maar dan antwoordt Hein
p, dat hij van
t altijd, a
s te zoeken, zonder te weten waarnaar, en zoeken en zoeken totdat ze eindelijk Hein vinden, zo
ers vinden, Pluizer,
aar dat doet er niet toe, zoeke
luizer, gij zoudt mij h
j zoeken. Dat heeft ons Wistik geleerd. En er zijn er, die hun geheele leven zoeken om te weten waarnaar
reeselijk
ein is een heel goedig man
erdeur op de trap. Klos! Klos!
en tikte iemand tegen de deur en
iepliggende oogen en lange, magere hande
gij daar, ga zitten! Wij sprake
en wischte zich het koude zweet
ericht waren. Zij waren zeer ernstig en donker, doch niet wreed, niet vijandig.
oord, waarin staat, waarom alles is zooals het is, en dat zullen wij
goed!' zeide de Dood
nnes
nden, maar ik zeide hem maa
Dood, 'vlijtig zoe
lijk waart. Nu zie je toch Johannes
reekt veel kwaad van mij. Ik heb geen innem
is dan waarover hij spreekt. Toen wendde zich zijn donkere blik va
et niet te spreken, ei
j mij me
n?' zeide de Dood, opkij
j moet opgroeien en ee
ensch worden a
de Dood, 'daar is
een dagelijksche term va
erschillende wijzen, maar Pluizer leert het ook uitstekend. Het is iets zeer schoo
ken, kijken!
; en toen tot Pluizer: 'Bij
ijfer, mijn o
is een zeer fraai voorbeeld van een m
weerzien?' vroeg
s al verliefd geweest en verbeeldde zich toch een
ngen zul je bij docter Cijfer wel verleeren. Wie zoekt wa
zal hem eens laten zien wat eigenlijk verliefdhe
zwarte oogen op den armen Johannes, die met moeite het
mijn tijd. Er is hier veel te doen. Goeden dag, Johannes! wij zul
wilde dat ge mij medenaamt.
zacht terug, hij was d
ek en zie! Vraag mij niet meer. Ik vra
sprong over stoelen, buitelde over den grond, kroop op de kast en den
etje leelijk en knorrig van uitzicht. Maar hij kan ook heel vroolijk zijn, als hij pl
luizer, waarheen
ohannes valsch en
gaat zijn eigen gang, hij
nders gezien. Doch nu
rak waarhe
en, lachten, praatten, zoo vroolijk dat Johannes zich moest verwonderen. Hij zag hoe Pluizer velen
en ze mij niet negeeren en dan zijn ze ook zoo vroolijk niet.' En onder het gaan was Johannes zich bewust dat er iemand achter hem liep.
hem ook?' vroeg Jo
willen hem ook niet kennen.
rdeelden, de menschen die langs hem af en aan gingen, het slepen der voetstappen en het ratelen der wagens verstoorden de oude visioenen en den droom van dien nacht, als een stor
de, scherpe geuren, met een dompige kelderlucht tot grondtoon. In een kamer, vol wonderlijke werktuigen, zat een eenzame man. Hij was omringd door boeken, glazen en koperen voorwerpen, allen vreem
m hoorde hij hem mompe
ang, zwart bankje, lag
t goed kon o
' zei Pluizer, maar de
buikdons van een konijntje. Het kopje met den beweeglijken neus lag achterover in ijzer geklemd, en de vier pootjes waren strak gebonden naast het lichaam. Ko
j het herkende. Ach! was dat niet het zachte lijfje, waartegen hij gerust had in dien eersten, zal
en.' En haastig trachtte hij de koordjes lo
tegelijk vastgegrepen en een s
je nog zóó kinderachtig? Wat m
at doet hij hier?' vro
ij u. Maar hij is nog wat klein en kinderachtig. Dit i
e manier niet,'
ak dat koni
eken zouden wij, niet waar? Wij zijn hier niet in de duinen, bij Windekind en bij stomme dieren. Wij zouden menschen zijn, mensc
ilde sterk zijn. Hij sloot de oog
ar om te zien. Ik zelf zie het altijd ongaarne en vermijd het zooveel mogelijk. Doch het is onontbeerlijk. En je moet begrij
zer, 'de wetenschap
ij moet dan ook de kleine gevoeligheden, die de gewone menschen kennen, laten varen voor dat
og niet recht wat een roeping
vinden,' zeide hij, '
verbaasd en v
k weet het wel. Hij wil de hoogste wijsheid zo
Zoover hij begreep, w
en niet klein en teerhartig. Dan zal ik
n de losgemaakte koorden weer vaster o