p een zolder in het oude huis, in een donkere hoek bij elkaar stonden te kniezen, 'weken lang heb ik gee
zei de tweede, 'dat zou 's
man weer verschijnt, zooals van Alphen zegt.' Die wijsheid had de derde kachel nat
n Smid spreken,' zeide de eerste kache
lagen, in papier gewikkeld tegen 't roesten, gaven duidelijk h
pgeheven, een lichtstraal drong tot in den duisteren hoek door en
r dikwijls. Hij vond er rust en eenzaamheid. Ook was er een venster, dat door een luik gesloten was en naar den duinkant uitzag. Het was een groot genot, dat luik plotseling t
eker bewijs, dat hij niet gedroomd had. Dikwijls kon hij de vrees niet wegredeneeren, dat het alles toch maar inbeelding was geweest. Hij werd er stil onder, en an
emrijken tuin staarde, 'waarom zou hij dan niet meer en langer bij mij komen. Als ik kon ... Maar misschien heeft hij meer vrienden.
ugelslag over het huis zwenkten. Het scheen of één gedachte hen dreef, zoo snel en gelijktijdig veran
neer, waar zij bedrijvig kirrend heen en weer bleven trippelen. Een van hen had een rood veertje in zijnen vleugel
kte de leden uit, de duivenvlucht vloog op, en Johannes zweefde in hun midden mede, in de ruime, vrije lucht en d
groene zee. Johannes keek naar beneden en zag zijn vader voor het open raam zitten in de huiskamer, Simon zat met gevouw
heester, achter elken muur, en krabbelde tegen elk deur
Het hondje zag op en begon te kwis
chten!' riep Johannes, ma
oppen, waarin zij hun nesten hadden. Het was in 't midden van den zomer e
inde zat Windekind, met zijn krans van winde
ij. 'Ik heb u laten halen. Nu kunnen
graag,' ze
iven, die hem gebracht hadden en d
De wielewaal floot, altijd bijna h
n uit het paradijs verjaagd. Er is een woord, dat hem zijn vroegere prachtige kleeding kan teruggeven en hem weer in het paradijs brengen.
kere loover drongen. Als men aandachtig luisterde, kon men hun gonzen hooren als een groo
ieuw bosch op den bodem van het groote bosch toescheen. Wat sierlijke stammetjes! En hoe dicht gro
af en aan, sommige stukjes hout, blaadjes of grassprietjes in de kaken d
en, te bewaken. Daar zijn kudde erg rustig was, kon hij zich wel een poosje met de vreemdelingen bemoeien en hun het groote nest laten zien. Het was aan den voet van een ouden boomstam aangelegd, zeer groot en
een andere mierenkolonie, niet ver verwijderd, met een groote macht gaan overvallen, het nest vernielen en de larv
t?' zeide Johannes, 'da
dige tocht. Ge moet denken, het zijn de Strijd-mieren, die wij gaan aa
an geen Str
enkt ge wel? Wij z
eekent d
, geen dag ging er om zonder groote slachtingen. Toen kwam er een wijze, goede mier, die bed
jes te bijten. Later kwamen nog andere mieren die hetzelfde meenden. Ook die werden in kleine stuk
jes van de eerste Vrede-mier worden met zorg en eerbied bewaard. Wij hebben den kop. Den echten. Wij hebben al twaalf andere kolonies verwoest en uitgemoord, die beweerden den echten kop te hebben. Nu zijn er nog maar vier over die
ohannes-'het is h
den gedienstigen herder dankend vaarwel hadden gezegd en ver van het mierenvolk wie
'dat was een bloeddors
schommelde met zijn
dom noemen. De menschen gaan na
den tot de vogels in de boomtoppen en in de dichte heesters, daalden af in de
Overal slingerden zich de weelderige twijgen over de struiken en prijkten de welriekende bloemkransen tusschen
jven,' vroeg Johannes,
ind. 'Dan zult ge oo
en zitten en begon een gesprek over de bijen en de kapellen. Dat waren
ohannes tijd om weg te komen, en vloog naar Windekind, die in een hoogbloeiende kamperfoelie- bloem zat. Toen zag hij dat de
van stemmen en gekraak van takken vervulden de op
j lachen,' ze
met hooge, rechte, zwarte hoeden op. Ze waren meest allen zwart, erg zwart. In het zonnige
espreid en de lijdzame grassprietjes en de geduldige mosplantjes gaven zuchtend mede o
erfoelie-struiken en verdreef nijd
nzwerm, die onder verschrikt en verontwaardig
en mond erg wijd open en begonnen te zingen, zoo hard, dat de kraaien krassend opvlogen van hunne hooge nesten en de nieuwsgierige konijntjes, die van den du
g den sigarenrook voor z
anen in de oogen, ech
'ik wilde weg, het is
ijven. Gij zult lachen,
an, maar wat hij zeide klonk erg vriendelijk. Hij noemde de menschen broeders en zusters en sprak van de
Hoe spreekt hij daarover? Kent
minachtend het o
vogelen, de bloemen evenmin. He
het blauwe klokje zat, begon verscheiden malen te huilen en wischte de
de zon zoo vroolijk had laten schijnen; toen lachte Windeki
ide hij, 'mijn vader zou voor hem sc
e langer hoe harder. Op 't laatst werd hij rood en blauw in 't gezicht, balde de vuisten en schreeuwde zoo luid, dat de bladeren
aanhoorde. 'Is dat een afschuwelijk leven maken! Ik heb nog lieve
en kenner en heeft
ei eetwaren voor den dag. Er werden papieren uitgespreid en broodjes e
genooten bijeen en begon den
glazen, op hoofden of halzen en een luid gegil volgde steeds hunnen aanval; tallooze vliegjes bestormden de menschen regelrecht in 't gezicht en offerden hun leven voor de goede zaak, door zich op spijzen en dranken te storten en ze met hun lichaam onbruikbaar te maken. Eindelijk kwamen de mieren in onafzienbare scharen en tastten den vijand op de meest onverwachte plaatsen bij honderden tegelijk aan. Dat bracht een verwarring en ontsteltenis teweeg! Haastig vlogen mannen en vrouwen van de zoo lang verdrukte mos
gen plotseling een bosch van groote, zwarte paddestoelen uit den grond opschoot. Dat waren de regenschermen die werden uitgespannen. Vrouwen sloegen de rokken over het hoofd, waar
s de schilden van de watertor, de schoenen zoenden en smakten in den doorweekten grond. Toen gaven de menschen het op, en dropen bij kleine troepjes zwijgend af, een menigte papieren, ledige flesschen e
ook menschen gezien. Waarom
nd! zijn alle
aats. Zij vertrappen de bloemen moedwillig en dooden voor vermaak elk dier, dat onder hun bereik komt. In hun steden, waar zij opeen kruipen, is alles vuil en zwart en de lucht be
dekind! W
oren onder allen. Ik heb u de taal van vlinders en vogelen geleerd en den blik der bloemen doen verstaan. De maan kent
at ben ik! maar ik moet toc
n de waterplanten, in de paleizen van elfen en in de woningen van de kabouters. Ik zal met u zweven over velden en wouden, over vreemde landen en zee?n. Ik zal spinnen fijne kleederen voor u laten maken en u vleugels geven, zooals ik ze draag. Wij zullen leven van bloemengeur en met de
rmeer onder m
obben en zuchten onder den last van uw leven. Zij zullen uwe teedere ziel stooten en pijnigen door
ndekind, ik wil
llen en alles voor hem verlaten en vergeten. Zijn kamertje, Presto
newebben sierden, die over het eikenloof gespannen waren. Langzaam steeg een fijne nevel uit den vochtigen grond tusschen het kreupelhout omhoog, duizend zoele droomerige geuren medevoerend. De meerle vlo
meerle weet wel den juisten toon te treffen. Hier is alles
armonie,
. Ook de menschen. Doch zij doen als jongens, die een vlinder w
aar bij u
gij zijt nog jong, gij moet alle herinneringen aan uw menschenleven van u afzetten, bij hen zoudt gij dwalen en
rmede verde
n menschenhanden. Drie dagen lang is hij daar gemarteld, hij heeft in kartonnen doosjes gezeten, men heeft hem draadjes aan de pooten gebonden en zoo laten vliegen, toen heeft hij zic
innering immer weer tot al waaraan licht ontstraalt. En duizenden arme schepsels der duisternis vinden een jammerlijken dood door die liefde tot de zon, van wie zij sinds lang gescheiden
oogen. Doch zij waren diep en geheimvol,
?' vroeg hij ein
saaien gordijnen voor het kerkraam, waarnaar gij Zondagmorgen zoo lang kijkt, aan de kapitale letters van uw bijbeltje, aan het kerkezakje met den langen steel, aan leelijk gezang en een muffe mens
ote Licht, Windekind? en t
die met haar ronddraait. Was er een antwoord op uw vraag, gij zoudt het ver
elende streep zichtbaar werd. Zij vlogen voort, de grillig beschaduwde duinvlakte gleed onder hun blikken weg en breeder en breeder werd de lichtstreep. De groene kleur der duine
n smalle strook in verblindend roode schittering. Een lange, donzig witte
echt en toch gebogen, scherp en toch onbestemd, zichtbaar en toch onnaspeurlijk. Zij was als
zwijgen totdat het hem was, alsof hij ging sterven, alsof de groote, gouden deuren van het he
, de schoone zon omfloersten en de pracht van hemel en aard
bidden!' zeide